Verhalenlezen.nl - Voor al uw verhalen en sprookjes. Ook hebben we liefdes verhalen en erotische verhalen.

Verhaaltje mailen naar iemand.

Spreek een verhaal u aan, vind je een verhaal om te lachen? En wilt u het verhaaltje laten lezen door één van uw vrienden? Dan kan je via dit formulier het verhaaltje verzenden naar u vriend(in).

Naam ontvanger:
E-mail ontvanger:
 
Naam afzender:
E-mail afzender:
   
Verhaal:

voor ann
‘Flikker op, Duane!’
Ik word wakker van Tania’s gevloek. Slaperig probeer ik iets te zien, maar het is stikdonker om me heen. De deur staat open, zie ik. De silhouetten van Tania en Duane tekenen zich af tegen de nachtlucht. Vlak boven Tania’s gitzwarte haren zie ik de maan. Het is een kleine, wazige bol. Het zal wel mistig zijn. Tania vloekt nog eens.
‘Maak dat je wegkomt, hoor je?’
Ik hoor een dreun en vlieg overeind. Duane is over de drempel gestruikeld en ligt languit op het pad voor de deur. Ik heb moeite mijn lachen in te houden. Hij krabbelt snel overeind. Tania probeert hem te slaan, maar ze mist hem. De jongen rent zwalkend door de straat. Tania draait zich om en slaat de deur met een klap dicht. Ik knip de zaklantaarn aan en schijn in haar ogen. Tania schrikt. ‘Wie is daar?’
Ik grinnik. ‘Wie denk je?’
Ze zucht. ‘Paul, sorry dat ik je wakker heb gemaakt!’
Ik lach zacht en richt de zaklantaarn iets lager, zodat ze iets kan zien. ‘Dat kan gauw! Mens, wat ging jij tekeer!’
Vlak naast me klinkt gekreun. Anne richt zich op en leunt nonchalant tegen mijn schouder. Dan opent ze haar ogen. Mijn hart gaat als een razende tekeer. Waarom moet ik nou verliefd worden op een goede vriendin, een meisje dat de hele dag om me heen is? Waarom word ik niet verliefd op een meisje waar ik toevallig een keer tegen aan loop en daarna nooit meer zie? Het grootste probleem is nog dat ze van niets weet, en ik ben niet van plan haar te vertellen wat ik voel.
‘Mensen, wat is er aan de hand,’ kreunt Anne, de slaap uit haar ogen wrijvend.
‘Dat wilde ik ook net vragen,’ zeg ik, Tania vragend aankijkend.
Tania zucht en gaat aan de andere kant naast me zitten. ‘Ik heb zojuist Duane eruit gegooid.’
‘Ja, dat hoorden we,’ onderbreek ik haar.
‘Laat me m’n verhaal dan afmaken,’ klinkt het chagrijnige antwoord.
Ik steek afwerend mijn armen omhoog. Dan knip ik de zaklamp uit, we moeten zuinig zijn met het licht.
‘Hij kwam thuis, pas een uur terug,’ vervolgt Tania.
‘Ik rook bier, maar ook iets anders. Ik wist niet precies wat. Hij ging liggen op z’n kranten en begon te kreunen. Ik wist niet wat er aan de hand was, en jullie snurkten rustig door, dus ik kijken. Zijn ogen stonden zo vreemd. Je weet wel, van die hele wijde pupillen.’
Ik vloek zacht. Anne kijkt ons in het donker aan. ‘Wat is er dan?’
Ze is nog niet zo lang bij ons. Tania legt het haar uit. ‘Hij was aan de coke geweest, of wat voor troep dan ook. Ik merkte het pas toen hij met z’n handen aan me kwam. Dat doet- ie anders nooit,’ ze grinnikt even vreugdeloos. ‘Tenminste, niet als ik dat niet wil. Ik duwde hem weg, maar die lul hield niet op. Hij was hartstikke stoned!’
Ik vloek opnieuw. ‘We hebben al zo vaak gezegd dat hij met z’n klauwen van dat spul af moet blijven!’
Tania knikt. ‘Hij is de enige van ons, gelukkig.’
Anne haalt een hand door haar goudblonde haren, die bijna licht geven in het donker. ‘En nu?’
Tania snuift. ‘Duane komt er niet meer in!’
Ik kijk haar aan. Haar donkere ogen schitteren. Is ze kwaad, of zijn het tranen? Het blijkt het laatste, als ze opeens begint te snikken. Ik leg een arm om haar heen.
‘Hé, het valt wel mee, joh! Wedden dat hij morgen terug is, met enorm veel spijt?’
Tania knikt en trekt een grimas. Dat zie ik nu, omdat de zon boven de horizon uitpiept. Kleine straaltjes daglicht stromen door het gebroken raam naar binnen. ‘Tja, totdat hij opnieuw begint. Wat moet ik nu? Verdomme, wat moet ik nu?!’ Ze valt achterover op de kranten en blijft snikken.
Ik pak Annes hand en trek haar mee naar buiten. We laten het slooppand met Tania erin ver achter ons. Ze kijkt me vragend aan. ‘Waarom gaan we weg?’
Ik grinnik. ‘Tania moet even uitrazen. Ik neem aan dat ze nu alle kranten verscheurd heeft. We gaan ons wassen bij de fontein en dan gaan we iets te eten kopen.’
‘Heb je geld dan?’
‘Ja, we hebben gisteren genoeg verdiend. We gaan Tania een lekker ontbijtje op bed bezorgen.’
We zijn bij de fontein aangekomen. Ik steek mijn hoofd onder de straal water die uit een van de lelijke, stenen vissenbekken komt. Anne volgt mijn voorbeeld. Ik schudt mijn haren uit en haal een groezelige kam uit mijn broekzak. Anne leent mijn kam. Als we ons een beetje opgefrist hebben, voor zover dat kan als je al drie maanden dezelfde kleren draagt, lopen we richting de supermarkt. Hij gaat juist open. Anne en ik slenteren langs de schappen. Mijn maag knort bij het zien van al dat lekkers. Heb ik geld voor een chocoladereep? Ik steek mijn hand in mijn zak. Behalve een oud dropje, een stukje papier, twee elastiekjes en de dop van een balpen komt er ook nog een berg kwartjes, dubbeltjes en stuivers uit. Ik zie zelfs een paar guldens. Anne bekijkt de inhoud van mijn hand en fluit. ‘Wauw, hebben we dat gisteren verdiend?’
Ik knik. We zijn gisteravond pas laat thuisgekomen en ik had geen zin meer om geld te tellen. Ik glimlach om mijn gedachte, is een slooppand een thuis? Tania en ik slapen er al bijna een half jaar en ik ben elke dag weer verbaasd dat er niemand ligt die onze plek heeft afgepikt. Duane is er een maand of drie geleden bijgekomen. Anne zijn we een maand geleden tegen gekomen. Ik tel het geld: bijna vijftien gulden. Ik vertel Anne wat ik geteld heb. Ze straalt. We kopen een half brood, voorgesneden kaas, een pot jam, een fles melk, een fles drinkwater en drie repen chocolade. Ik reken af en we lopen weer naar buiten. Van blijdschap sla ik een arm om Annes schouders. Ik voel me goed. Het belooft een stralende zomerdag te worden, de zon verwarmt mijn lichaam, we hebben inkopen gedaan en straks kunnen we weer een hele dag geld verdienen. Alleen jammer dat Duane zonodig stoned moest thuiskomen, dat verpest alles. Als we terugkomen ligt Tania nog steeds op ons geïmproviseerd matras. Ik trek de kranten van haar af en leg ze voor de deur op het stoepje. Anne ‘dekt de tafel’ en ik til Tania op. Ze gilt. Ik zwaai haar over mijn schouder en loop onverstoord door. ‘Paul, wat doe je nou? Zet me neer!’
Ik zet haar neer als we buiten zijn. Ze kijkt naar al het lekkers dat Anne op de stoep heeft uitgestald. Haar tong glijdt langs haar lippen en ze kijkt begerig naar de chocolade en jam. Ik duw haar weg. ‘Eerst wassen, dan eten! Je moet wel schoon aan tafel komen!’
Onwillig zie ik haar in de richting van de fontein lopen. Ik moet me bedwingen niet vast een boterham te smeren, maar als ik het net over goede manieren had, moet ik wel op Tania wachten.
Niet veel later komt ze terug. Haar haren zwaaien achter haar aan, haar wangen zijn rood en ze hijgt een beetje van het harde lopen. Ze ploft neer in het droge gras, scheurt de zak brood open en tovert een zakmes uit haar broekzak. Ze veegt het af langs haar spijkerbroek, smeert een dikke laag jam op een boterham en propt het naar binnen. Ik kijk haar lachend aan. Eindelijk breekt er bij haar ook weer een voorzichtig lachje door. Ik woel met mijn hand door haar haren. ‘Kom op meid, Duane komt wel terug!’
Ze lacht nu breder en smeert een tweede boterham. Anne heeft ook al een broodje op. Ik pak snel een snee bruin brood uit de zak, voor alles op is. Ik beleg het dik met kaas en neem een hap. Kreunend laat ik me achterover in het gras vallen. ‘Heerlijk!’
Tania knikt beamend en Anne zegt met volle mond: ‘wat kan brood toch lekker smaken!’
Na ons overvloedige ontbijt zoeken we onze weinige spullen bij elkaar en stoppen alles in mijn rugtas. Als je op straat leeft, moet je op je spullen passen, want voor je het weet is alles weg. Toen ik, nu bijna twee jaar geleden, van huis vertrok, nam ik mijn rugtas mee. Hij is nu heel vies en er zitten scheuren in, maar we zijn er blij mee. Nog even zakken we in het gras neer. Ik haal mijn mondharmonica uit mijn zak en speel er een kort deuntje op. Zo verdienen we de kost: ik speel op de harmonica, Anne zingt erbij en Tania danst. Normaal is Duane er ook bij. Die kan ook goed spelen op een mondharmonica. Ik heb het hem geleerd. Toen zijn we samen een goedkope mondharmonica uit gaan zoeken en zo konden we tweestemmig spelen. Nu moeten we het met z’n drieën zien te rooien. We lopen gezellig kletsend richting de drukke winkelstraat. Daar zakken we neer op een hoek. Ik tover mijn oude, versleten baseball cap uit mijn tas en leg hem voor ons neer. Dan sta ik op, mijn tas veilig op mijn rug. Ik leun nonchalant tegen de muur en vraag Anne: ‘wat doen we?’
Ze noemt een liedje. Als ik de eerste noten speel, kijken een paar mensen verbaasd op. Als Anne invalt met haar heldere, hoge stem en Tania om ons heen begint te draaien, blijft er zelfs een aantal mensen staan. Ik krijg er steeds meer plezier in. Het wordt langzaam later en het wordt ook veel drukker. Er verdwijnen steeds meer muntstukken in mijn pet. Iemand gooit er zelfs een tientje in. Tania fluit. ‘Die heeft zeker teveel geld,’ fluistert ze me toe. Na elk nummer maakt Tania een diepe, sierlijke buiging en leegt de pet. Het geld geeft ze aan mij en ik stop het in mijn broekzak. Tijdens onze lunchpauze eten we een zak patat. Ik tel het geld. Het is bijna dertig gulden. Ik stel voor om ermee te stoppen. Teveel geld op zak hebben is gevaarlijk in de stad, voor je het weet ben je het kwijt. ‘Dat kunnen we maar beter doen, ja,’ zegt Tania.
We slenteren door de steegjes en komen uiteindelijk terecht in de openbare bibliotheek. Daar kunnen we ongestoord zitten. We lezen stapels stripboeken. Na een uurtje staat Tania op en loopt wat heen en weer. Ik zucht. O jee, mevrouw begint zich te vervelen. Ik moet snel iets nieuws verzinnen, anders wordt ze kwaad op mij. ‘Tania, verveel je je?’
‘Ja, kunnen we niet iets gaan doen?’
Ik bijt op mijn lip en denk diep na. ‘We kunnen een betere slaapplaats gaan zoeken. Ik vind dat slooppand maar niks. Ik bedoel, het is niet voor niets onbewoonbaar verklaard. Straks stort het in als wij daar rustig liggen te slapen!’ Ze knikt langzaam. ‘Maar waar dan?’
Anne staat resoluut op. ‘We moeten gaan zoeken, Tania!’

Het volgende moment staan we buiten. De achterbuurten slaan we over, een kraakpand zoeken we niet. Plotseling horen we achter ons iemand schreeuwen. ‘Hé, jullie daar, sta eens stil!’
Ik kijk niet om, er wordt hier zoveel geschreeuwd.
‘Anne Oostinga, blijf staan!’
Maar bij het horen van Annes naam kijken we alledrie verbaasd om. Een tweetal politieagenten baant zich een weg door de winkelende mensenmassa. ‘Smerissen,’ sist Tania.
‘Rennen, ze zoeken mij,’ roept Anne. We zetten het op een lopen. Ik loop iets harder als de meisjes en leid ze door een wirwar van steegjes. Pas na een kwartier durven we stil te staan. We staan in een nauw steegje. Het is zo goed als stil om ons heen. Het stinkt er naar rotte vis en urine. Hijgend leunen we tegen een muur. Anne leunt met haar handen op haar knieën en kijkt op. Ze kijkt ons een voor een aan. ‘Ik had niet gedacht dat ze me nog steeds zochten. Ik dacht dat mijn ouders het na een maand wel eens opgegeven hadden.’
De schemering valt in. Heel langzaam begin ik richting ons slooppand te lopen. Een betere slaapplaats zoeken we morgen wel.
‘Wat is er eigenlijk gebeurd, thuis,’ vraag ik aan Anne.
‘Dat wil ik wel vertellen, maar willen jullie dan ook zeggen waarom jullie op straat leven?’
Ik knik en kijk dwingend naar Tania. Na enige aarzeling geeft ze toe. Ik duw de deur van het huis open en we lopen naar binnen. ‘Ik koop even wat kaarsen in de supermarkt, we moeten de batterijen van de zaklamp sparen,’ zegt Tania.
Ik geef haar een tientje en ze loopt snel weg. Anne en ik zitten in het donker op de kranten. Het begint koud te worden. Anne rilt. Ik sla een arm om haar heen. Ze duwt me weg en begint opeens te snikken. Ik kijk haar verbaasd aan. Ik deed toch niets verkeerd? Blijkbaar wel, Anne is niet stil te krijgen. Even later komt een verbaasde Tania binnen. Ze steekt drie kaarsen aan met een lucifer en trekt me mee naar buiten. ‘Wat is er met Anne?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Weet ik niet. Ik legde mijn arm om haar heen omdat ze het koud had. Toen begon ze opeens te huilen.’
Ik zie een gevaarlijke flikkering in Tania’s ogen. ‘Je hebt toch niets geprobeerd, hè?’ fluistert ze furieus.
Ik schud verbaasd mijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet! Wat denk je wel?’
Ze knikt. ‘Nee, dan is het goed. Ik dacht even dat...’
Ze slaat haar ogen beschaamd neer.
‘Nee, natuurlijk heb ik niets gedaan. Geloof je me, Tania?’ Ze reageert niet. ‘Geloof je me?’ herhaal ik dwingender.
‘Ja, goed, ik geloof je. Shit, je zou toch haast gaan denken dat je een slecht geweten hebt,’ reageert ze geprikkeld. Ik besluit er niet op in te gaan.
We lopen weer naar binnen. Anne zit doodstil en staart in de vlam van een van de kaarsen. Tania legt een hand op haar arm. Ze schrikt op en kijkt me schuldbewust aan. ‘Sorry, Paul. Jij snapt er natuurlijk niets van!’
Ik schud mijn hoofd en ga naast haar zitten. Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar Tania legt een vinger op haar lippen. Ze had gelijk. Even later begint Anne uit zichzelf te vertellen. ‘Het is nu vijf jaar geleden dat het begon,’ zegt ze langzaam. ‘Sinds mijn tiende heeft mijn vader...’
Ik wil weer iets zeggen, maar Tania kijkt me kwaad aan. ‘Kop dicht, Paul,’ zegt die blik. Ik hou mijn mond.
‘Wel eens gehoord van incest?’ vraagt Anne opeens.
Tania slaat haar armen om Anne heen als ze opeens weer begint te huilen. ‘Anne, wat vreselijk!’
Ze schudt Tania’s handen van zich af en kijkt naar mij. ‘Door die smerissen van vanmiddag dacht ik weer aan thuis. Snap je nu dat ik...’
Ze legde een hand op mijn wang. ‘Snap je me, Paul?’
Ik knik verbijsterd. ‘Ja. Ja, natuurlijk snap ik dat.’
Anne kijkt opgelucht en trekt haar hand terug. Ze speelt met haar vingers terwijl ze verder praat.
‘Bijna elke avond kwam hij in mijn kamer en dwong me tot dingen. Ik was tien! Ik had geen flauw idee wat hij deed, en dat het niet mocht. Mijn vader zei me steeds dat ik er niet over mocht praten, dus dat deed ik niet. Ik dacht dat het normaal was. Tot ik een jaar of wat geleden seksuele voorlichting kreeg op school. Ik hoorde voor het eerst van incest en dat het streng verboden was. Nou ja, toen heb ik het op de een of andere manier nog een paar jaar uitgehouden. Toen ben ik letterlijk gevlucht. Het was nog een geluk dat ik jullie tegenkwam, anders was ik er echt aan onderdoor gegaan!’
Het is heel lang stil. Ik hoor Annes onregelmatige ademhaling. Tania bijt op haar nagels, ik kan het hier vandaan horen. Ik kijk om me heen. Mijn blik blijft rusten bij Anne. Ze kijkt bang en verdrietig. Maar ook boos. Wat een vader! Wie flikt het nou om met zijn poten aan z’n eigen dochter te komen! Wat vreselijk. Een meisje moet voor het eerst naar bed gaan met haar grote liefde, niet met haar vader! Mijn gedachten duikelen over elkaar heen. Heel stiekem, ergens in mijn achterhoofd, denk ik eraan hoe het zou zijn om met Anne naar bed te gaan. Maar dat idee verwerp ik snel. Wat ben ik toch walgelijk! Anne kijkt in mijn richting. Onze blikken ontmoeten elkaar. Plotseling schiet me de tekst van een liedje te binnen. Het is een liedje uit mijn kleutertijd, dat ik al heel lang mee kan zingen. Heel zachtjes begin ik te zingen. Tania en Anne kijken me verbaasd aan.
‘Anne, de wereld is niet mooi, maar jij kan haar een beetje mooier kleuren. Anne, je hebt nog heel wat voor de boeg. Maak je geen zorgen, daarvoor is het nog te vroeg, veel te vroeg,’ zing ik.
Anne glimlacht. ‘Herman van Veen, hè?’ Ik knik.
Ik kijk in haar ogen en ze slaat de hare snel neer.
‘Nou moet jij vertellen, Paul,’ zegt ze zacht.
Ik knik onwillig en zucht diep. Tania kent mijn verhaal. Ze kijkt me aanmoedigend aan.
‘Mijn vader is een ouwe zuiplap. Elke avond kwam hij dronken uit de een of andere kroeg. Overdag was hij thuis, zat voor de tv en zoop bier. Als hij goed dronken was, moest ik het ontgelden. Hij sloeg me, mepte me en schopte me. Hij schreeuwde altijd dat ik zo’n verwaande, mooie jongen was. Eentje die alles aan komt waaien. Ik snapte hem niet, ik was net veertien. Nu weet ik dat hij jaloers was. Mijn moeder had elke avond een andere scharrel. Ze liep rond in te korte rokjes en te strakke blouses en ze versierde de ene rijke vent na de andere. Als ze zich een avondje vermaakt had zat haar lippenstift op haar kin en hing haar blouse uit haar rok. Ik zat meestal bevend op de trap. Mijn vader was dan vaak al thuis. Dan kregen ze ruzie. Ik kon het woord voor woord verstaan, net als de buren, denk ik. Mijn vader sloeg haar ook. Ik vond het vreselijk. We woonden in een huis hier in de stad. Ik weet niet of ze er nog steeds wonen, ik heb er niets meer te zoeken!’
Met een zucht laat ik me achterover op de kranten vallen. Ik heb het hele verhaal zonder te stoppen verteld en opeens voel ik me moe. Ik staar naar het plafond, waar de kaarsen vreemde schaduwen op werpen. Ik hoor geritsel van kranten naast me. Anne buigt zich over me heen. Ze kust me zacht op mijn mond.
‘Wat vreselijk,’ fluistert ze ontdaan in mijn oor.
Het volgende moment zit ze weer even stil als voorheen. Het lijkt of het een droom was, een hersenspinsel uit mijn diepste gedachten. Maar dat was het niet. Dat zie ik als Anne me met een voorzichtige glimlach aankijkt. Tania kijkt me grijnzend aan.
Ik spoor haar aan haar verhaal te vertellen.
‘Kom op, Tania. Wij hebben ook verteld.’ Haar stralende grijns maakt onmiddellijk plaats voor onwil.
Dan knikt ze en kijkt naar het plafond. Aarzelend begint ze te praten.
‘Mijn verhaal is niet zo gruwelijk als dat van jullie. Ik was helemaal niet blij dat ik thuis weg moest. Mijn ouders waren vreselijk lieve mensen. Toen ik twaalf was, nu vier jaar terug, verongelukten ze met de auto. In een klap was ik wees. Ik werd in een kindertehuis gestopt. Ik heb geen broers of zussen en dus was er niemand om mijn verdriet mee te delen. Ik kon mijn draai niet vinden en huilde mezelf elke avond in slaap. Plotseling kon ik er niet meer tegen en de volgende dag liep ik door de stad. Ik wist niet waar ik heen moest. Ik kwam Paul tegen. Hij leefde toen met een andere jongen, Marten. Hij vertelde me zijn verhaal en waarom hij al een jaar op straat leefde. Inmiddels is dat alweer bijna een jaar terug. Van Duane weet ik eigenlijk niets, behalve dat hij al bijna drie jaar op straat leeft. Waarvan dan een maand of drie bij ons.’
Ik knik. Anne is er stil van.
‘Dat is eigenlijk nog veel erger! Wij hebben ervoor gekozen, jij had geen keus!’ Tania knikt.
‘Weet ik, maar ik hoef geen medelijden.’ Ik stem ermee in.
‘Ik ook niet, ik heb het verleden achter me gelaten en ik ben blij dat mijn ouders uit mijn leven verdwenen zijn.’
‘Ik ook niet, hoor,’ zegt Anne plotseling. ‘Ik heb ermee leren leven dat ik geen maagd meer ben door zo’n gruwelijke reden.’
De kaarsen zijn allemaal opgebrand. Plotseling zitten we in het stikdonker. Tania pakt een stapel kranten en een stuk karton en kruipt in een hoekje. Ik weet wat er met haar is. Ze is teleurgesteld dat Duane zich vandaag niet heeft laten zien. Ik loop naar haar toe en pak haar hand. Ik hurk neer en kijk haar in haar ogen.
‘Ga jij maar even een nachtje alleen zitten. Morgen voel je je vast stukken beter. Wedden dat Duane vandaag of morgen weer op de stoep staat?’
Ze glimlacht naar me. ‘Ik hoop het zo... Oh Paul, ik hoop het zo!’
Snikkend verstopt ze zich onder de kranten. Ik spreid mijn bed en duik onder de kranten. Het ligt niet lekker, zo op de harde vloer. Maar ze zeggen dat slapen op een harde ondergrond gezond is en de kranten houden me warm. Anne schuift tegen me aan. Ik lig op mijn zij, met mijn rug naar haar toe. Ze slaat haar armen om mijn middel en fluistert in mijn oor: ‘wat is er met Tania?’
Haar adem kriebelt langs mijn wang. Ik draai mijn hoofd half om.
‘Ik ken Tania langer dan vandaag. Ze zal wel de halve nacht liggen huilen, maar dan voelt ze zich vast weer een stuk beter. En Duane komt binnenkort wel terug, dat doet hij altijd.’
Ik grinnik even.
‘En trouwens, hij kan toch niet zonder Tania. Als hij terugkomt dwingen we hem gewoon tot afkicken. Moet je zien hoe snel zij weer gelukkig is!’
Ze lacht zacht. Ik kijk voor me en sluit mijn ogen. Ik slaap niet zo snel. Anne kust me warm in mijn nek. Het kippenvel kruipt over mijn armen. Dit maakt het er niet gemakkelijker op. Ik draai me glimlachend om en kus haar op haar mond. ‘Pestkop,’ fluister ik. ‘We moeten morgen weer vroeg op!’
Ze haalt haar schouders op en kust me steeds opnieuw. Ik duw haar zachtjes weg en steek mijn tong naar haar uit. Dan draai ik me om en probeer te slapen. Anne slaat weer haar armen om me heen, maar ze houdt zich rustig. Niet veel later slaap ik in.

Diep in de nacht word ik wakker van een vreemd geluid. Mijn zintuigen zijn tot het uiterste gespannen. Ik slaap nooit diep en ben altijd alert. Iemand zit op zijn hurken bij mijn rugzak. Gelukkig zit al ons geld in mijn broekzak. Ik schiet overeind.
‘Hé!’
De jongen kijkt op. Het is een jochie nog. Misschien net dertien. Zijn gezicht is bleek en als ik de zaklantaarn op hem richt zie ik de ingevallen wangen. Zijn ogen liggen ontzettend diep in de kassen en in de holte van zijn elleboog zie ik tientallen punctieplekjes, die samen een grote blauwe plek vormen. Een junkie. Het kind zit stil, bevend van angst, gevangen in de lichtstraal van mijn zaklantaarn. Even voel ik medelijden, maar dat kan ik niet gebruiken. Ik knijp mijn lippen op elkaar en kijk hem aan.
‘Het... Het spijt me. Ik... Ik moest...’
‘Laat maar, ik weet wat je zocht. Maak dat je wegkomt en wees blij dat je er zo goed van afkomt. Laat me niet merken dat je ooit nog terug komt.’

De volgende ochtend word ik wakker van beweging naast me. Annes hand verdwijnt onder de kranten. Wat gaat ze nou weer doen? Ik merk het als ze haar hand hard in mijn zij zet. Gillend schiet ik overeind. Nu Anne heeft uitgevonden dat ik niet tegen kietelen kan, blijft ze me martelen tot Tania wakker wordt en ons met slaperige ogen bekijkt. Dan schiet ze in de lach. Ze staat op en troggelt me geld af.
‘Jullie vermaken je wel, denk? Ik ga iets te bikken halen!’
Het volgende ogenblik is ze verdwenen. Ik grijp Anne rond haar middel en trek haar dicht tegen me aan. Na een lange kus leun ik zuchtend achterover in haar armen. Ze lacht luid en trekt me mee naar buiten. Na een wasbeurt in de fontein lopen we Tania tegemoet. Die komt aanlopen met een grote plastic tas in haar hand. Anne en ik rennen haar tegemoet en ik trek de tas uit haar hand. Er zitten zes krentenbollen in, een zak kadetjes, een klein pakje boter, voorgesneden kaas en zelfs een paar plakken ham!
‘Geldverspiller,’ zeg ik lachend tegen Tania.
Bijtend in een krentenbol lopen we terug. Ik haal de jam uit mijn rugtas en we gaan in het gras zitten. De kaas van de vorige dag is al op. Nu eten we broodjes met ham en kaas, krentenbollen met een dikke laag boter en jam. Eigenlijk hebben we het zo slecht nog niet, denk ik, als ik met een volle maag in het gras lig. We mogen echt van geluk spreken dat we zo bij elkaar zijn. We slapen op een droge plek, we hebben elke dag genoeg te eten en we zijn niet verslaafd. Ik vertel hen van de junkie van vannacht. Tania denkt met een verbeten gezicht aan Duane, dat zie ik aan haar houding. Anne reageert medelijdend.
‘Ah, zo’n jonkie. Wat moet het toch worden met zo’n kind?’
De meeste kinderen die op straat terechtkomen raken aan de drugs. Eerst een stickie, dan steeds meer, en steeds zwaarder spul. Daarom moeten we ook zorgen dat Duane van het spul afblijft. Hij sloopt zijn eigen lichaam en voor je het weet steelt hij ons geld om aan drugs te komen. Zo gek moet het toch niet worden. Maar ik weet zeker dat Tania, Anne en ik hem er wel vanaf kunnen helpen. Desnoods geven we hem aan, dan houden ze hem misschien in de cel tot hij afgekickt is. Tenzij zijn ouders hem zoeken, dan geven we hem natuurlijk niet aan. Als hij niet terug wil naar huis, moet je vooral niet de politie erbij halen, die bemoeizuchtige smerissen met hun maatschappelijk werkers!

Ik heb geen flauw idee wat voor dag het is. We lopen gewoon naar de winkelstraat. Ik zie heel veel jongens en meisjes van mijn leeftijd lopen. Dan is het dus zaterdag. Ze kijken onze kant uit. Sommigen kijken vies, anderen bewonderend en weer anderen glimlachen. Ik lach terug, zo veel als ik kan. Ik hoop niet dat ze ons zielig vinden. Ik voel me gelukkig. Het is weer een prachtige dag, niet te warm en niet te koud. We verdienen vandaag vast weer veel geld, want het is vreselijk druk in de stad. Een eindje verderop staan twee meisjes. Ze eten een zak patat. Ze fluisteren, maar mijn oren zijn ontwikkeld. ‘Kijk, dat zijn daklozen, hè,’ vraagt een van de twee aan de ander.
Ik kijk vanuit mijn ooghoeken naar hen. Het andere meisje glimlacht.
‘Ja. Die jongen ziet er best leuk uit,’ zegt ze.
Heeft ze het over mij? Ik draai mijn hoofd in haar richting. Onze blikken ontmoeten elkaar en ze wordt rood. Snel slaat ze haar ogen neer. Ik glimlach naar haar en zet een nieuw nummer in. Anne kijkt me vragend aan, dit nummer kent ze niet. Het is een liedje dat ik heel erg lang geleden van mijn vader heb geleerd. We zijn Italiaans. Italianen houden van dit soort liedjes. Het liedje heeft veel hoge noten en snelle stukjes. De mensen genieten ervan. Ik word er ook vrolijk van. Tania is goed in dansen en heeft zich binnen een halve minuut aangepast. Nu heeft ze een Italiaanse stijl ontwikkeld. Ik kijk naar haar. Mijn mond zit gekluisterd aan de harmonica, maar mijn ogen lachen volop. Anne is verbaasd op de grond gaan zitten. Haar lichaam wiegt heen en weer op de maat van de muziek. Ze houdt haar hoofd iets schuin en luistert aandachtig. Als het uit is maak ik een diepe buiging. Een daverend applaus stijgt op. Anne staat op, tovert een grote glimlach om haar lippen en gaat rond met de pet.

Ik zal iets vertellen over ons leven en ons uiterlijk. Laat ik beginnen bij Tania. Ze is zestien jaar en klein voor haar leeftijd. Ze is een beetje mager, hoewel ze bij ons goed eet. Ze heeft ravenzwarte haren tot net onder haar oren, die glanzen als ze zich goed voelt en dof zijn als ze ergens van baalt. Haar ogen zijn groot en donker, bijna zwart. Tania komt niet uit Nederland. Ze heeft me nooit verteld waar ze geboren is, maar ik vermoed ergens in Azië. Ze leeft nu net een jaar op straat en ze kan het heel goed vinden met Duane. Eerst kon ik het ook wel vinden met Duane, maar sinds hij steeds vaker dronken en stoned is, kan hij wat mij betreft oprotten. Hij lijkt teveel op mijn vader.
Duane is lang en slungelachtig. Hij is een jaar of zeventien, schat ik. Ik weet het niet precies. Zijn vlasblonde haar moet nodig eens geknipt worden, het hangt voor zijn ogen. Zijn ogen zijn zo blauw, dat je er bijna doorheen kijkt.
Anne is vijftien, de jongste van ons allemaal. Ze is lang, bijna net zo lang als ik, en ze heeft goudblonde haren die bijna op haar billen vallen. Ze zal ze binnenkort wel af moeten knippen, dat is veel makkelijker. Haar ogen zijn smaragdgroen, ogen om bij weg te dromen. Ik heb altijd een zwak gehad voor groene ogen. Ook toen ik nog op school zat. Als een willekeurig meisje naar me toe kwam en zei dat ze me leuk vond, niet dat dat vaak gebeurde trouwens, kon ik staalhard in haar hemelsblauwe of diepbruine ogen kijken en tegen haar praten. Maar zodra ze groene ogen had, begon ik te stotteren en werd ik rood. Annes ogen zijn echter wel heel bijzonder. Anne is slank, maar niet mager. Ik vind haar heel erg aardig.
Ik ben zestien, net als Tania. Ik kom uit Italië, zodoende ben ik een beetje zuidelijk. Mijn huid is net niet blank en mijn haren zijn zwart. Soms denken mensen dat Tania en ik broer en zus zijn, maar als je goed kijkt zie je dat Tania’s ogen een beetje schuin staan, als bij een kat. Mijn ogen zijn lichtbruin, goudbruin, zegt Tania, en ik heb lange wimpers. Ik vind ze meisjesachtig, maar Anne zegt dat ze jaloers is op mijn wimpers, ze zou nooit meer mascara hoeven te gebruiken. Dat kan ze nu trouwens toch niet, geen geld voor! Maar ik heb wel beloofd dat ik een spiegeltje voor haar koop, binnenkort. Ik ben ook lang. Tania is wel een kop kleiner dan ik en ik wed dat ze qua breedte twee keer in mij past.
Nu is het bijna zomer en de zon schijnt al een aantal dagen volop. We dragen alledrie een T- shirt en een spijkerbroek. Maar onze kleren zijn al oud, en we moeten eigenlijk gaan sparen om nieuwe kleren te kunnen kopen. Mijn shirt zit te krap en mijn spijkerbroek vertoont grote gaten. Ook bij Anne en Tania zie ik veranderingen. Tania’s shirt is vaal en haar broek valt van ellende zowat uit elkaar. Annes kleren zijn er nog het beste aan toe, maar ze loopt nog niet zo lang in dezelfde kleding. Toch zitten er scheuren in haar broek bij haar knieën en is de naad van haar shirt op een paar plekken kapot.



Terwijl ik een volgend, laatste nummer inzet, groeit er een plan in mijn hoofd.
Als we later die middag met z’n drieën door de stad slenteren met een grote zak appelflappen tussen ons in, stel ik het voor.
‘Als we nou eens een tijdje sparen, kunnen we nieuwe kleren kopen.’
Tania onderbreekt me.
‘Dat kan toch niet, dat geld wordt gejat voor je het bij elkaar hebt!’
Ik kijk haar honend aan.
‘Ach kom, Tan. Moet je die broek zien! Mijn shirt zit ook te krap. Je weet best dat het nodig is!’
Ze geeft onwillig toe.
‘Maar toch wordt het gejat.’ ‘Niet als we het op de bank zetten.’
Anne schrikt. ‘Dat kan niet, dan kan de politie ons zo opsporen!’
Ik stel haar gerust.
‘Ik word allang niet meer gezocht, dus op mijn naam kan het wel.’
Tania denkt even na. ‘Ho, wacht eens even, jochie. Welk adres wilde je opgeven?’
Ik laat mijn hoofd hangen, daar had ik nog niet aan gedacht.
‘Shit...’
Tania bijt triomfantelijk in een appelflap. Ze is blij dat ze gelijk heeft. Anne slaat bemoedigend een arm om mijn schouders.
‘Ach kom, we kunnen vast wel op een andere manier sparen!’ Ik glimlach naar haar, blij dat ze me tenminste probeert op te vrolijken. Ik geef haar een kus. Tania zucht overdreven. Grinnikend probeer ik meer opties te verzinnen. Anne helpt me, maar Tania houdt koppig haar mond. Ik sla mijn armen om haar heen. ‘Alsjeblieft, Tan, geef nou toe dat ik gelijk heb! Moet je zien, je moet gewoon een nieuwe broek hebben.’
Ze volgt mijn blik en ziet de gaten op haar knieën, de losse naden. Uiteindelijk knikt ze.
‘Je moet een leren buideltje kopen en die aan een touwtje om je hals hangen.’ Ik schud mijn hoofd.
‘Nee, bij mij valt het op. Bij Anne. Als een of andere zakkenroller er dan naar grijpt, kan je hem meteen aangeven wegens ongewenste intimiteiten!’ Opgewonden om ons idee begeven we ons meteen naar de binnenstad. In een winkeltje met tweedehands spullen tik een klein buideltje van leer op de kop voor nog geen tientje. Grijnzend kom ik weer buiten, blij dat ik in mijn lange straatleven heb leren onderhandelen. Vanaf nu gaat het anders. Het geld dat Tania uit de pet haalt stop ik wel in mijn zak, maar als we klaar zijn met spelen lopen we naar een steegje en daar haalt Anne het buideltje tevoorschijn. We proberen onze boodschappen zoveel mogelijk met kleingeld te betalen, anders wordt het buideltje te zwaar!

Een hele tijd later, als ik weer met de mondharmonica aan mijn lippen zit te spelen, zie ik opeens een bekend gezicht in de mensenmassa. Het is vakantie. Ik zie sinds een week of twee elke dag wel schoolkinderen. Ik zie een jongen van een jaar of zeventien. Hij heeft keurig geknipt, blond haar en heel degelijke kleren aan. Zijn gezicht is gladgeschoren en hij is gebruind. Waar ken ik hem toch van? Dan zie ik het.
Ik breek mijn liedje abrupt af en roep: ‘hé, Duane!’
De jongen kijkt om en komt schoorvoetend dichterbij. Tania kijkt me kwaad aan als ons publiek wegloopt. Ik sla hem op zijn schouder, ik ben allang niet boos meer. Maar Tania is het duidelijk nog niet vergeten. Ze kijkt kwaad de andere kant op.
‘Vertel man, wat doe je hier?’ roep ik opgewonden.
Duane strijkt met een hand door zijn haar en grinnikt.
‘Je zal het niet geloven, maar ik zit op school. De politie heeft me opgepakt toen ik drugs kocht en ze hebben me naar huis gestuurd. Mijn ouders waren onwijs blij dat ik terug was.’
Mijn mond valt open van verbazing.
‘Wauw,’ is het enige wat ik kan uitbrengen.
Nu mengt Tania zich in het gesprek.
‘En nu voel je je zeker te goed voor ons?’ snauwt ze.
Hij loopt naar haar toe, maar ze steekt afwerend haar handen voor zich uit. ‘Raak me niet aan,’ sist ze.
‘Ik ben afgekickt, Tania. En ik ben best bereid om met jullie mee te spelen, in het weekend of zo.’
Ze kijkt hem wantrouwend aan. ‘Echt waar?’
‘Tuurlijk, jullie zijn toch mijn vrienden!’ Nu laat Tania zich gewillig omhelzen en zoenen. Dan loopt Duane naar Anne en kust haar op beide wangen.
‘Hé, hoe is het met jou, kleintje?’
‘Prima, Duane. Fijn je weer eens te zien.’ Iemand fluit op zijn vingers.
Duane draait zich om. Een jongen van zijn leeftijd, leunend tegen de muur aan de overkant, wenkt hem. Ik knik hem toe en pak mijn mondharmonica weer op. Voor Duane naar de overkant loopt gooit hij een tientje in mijn pet. Dan is hij verdwenen, opgeslokt door de winkelende mensenmassa.

Die avond liggen Anne en ik dicht tegen elkaar aan te praten. Tania ligt een eindje van ons vandaan, in de baan van het maanlicht onder het raam. Ze slaapt al. De maan werpt een zilverachtige glans op haar haren. ‘Leuk hè, dat hij weer eens mee komt spelen,’ fluister ik.
Anne knikt. ‘Ja, ik heb hem best gemist.’
Ik rol me op mijn rug en vouw mijn handen onder mijn hoofd. Starend naar het plafond begin ik ineens aan mijn leven te denken. Soms heb ik heel vreemde gedachten. Het zal de leeftijd wel zijn. Ik zie mezelf al als veertiger. Later wil ik een mooi huis, Anne als vrouw en kinderen. Ik kan niet eeuwig zo door blijven leven.
Anne buigt zich over me heen en kust me. Heel langzaam, om haar vooral niet af te schrikken, laat ik mijn hand onder haar shirt glijden. Ze duwt me niet weg, maar kijkt me lachend aan. Dan doe ik wat ik al heel lang had willen doen. Het is nog een wonder dat Tania niet wakker wordt van ons...

Een paar dagen later word ik ’s ochtends wakker van een vreemd geluid buiten. De eerste zonnestralen kietelen warm mijn gezicht. Ik ban de laatste restjes slaap uit mijn hersenen en probeer het geluid thuis te brengen. Eerst lukt het me niet, maar dan weet ik wat het is: iemand loopt onze ‘tuin’ onder te kotsen. Ik wil al kwaad opstaan om de dronkeman weg te sturen, als ik zie dat Anne weg is. Dan hoor ik buiten iemand huilen, het is Anne. Heeft ze iets verkeerds gegeten? Ik sta snel op. Zonder te letten op de kou die via mijn blote voeten vanuit de ruwe planken in mijn lichaam trekt, haast ik me naar buiten. Anne hoort me aankomen en kijkt langzaam op. Als ze me ziet laat ze haar hoofd hangen en begint te snikken. ‘Verdomme, Paul,’ roept ze.
Ik snap haar niet. ‘Wat is er, ben je ziek?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, sukkel!’
Ik kijk haar verward aan en haal een hand door mijn haren.
‘Snap je het dan echt niet?!’
Langzaam, heel langzaam begint de waarheid tot me door te dringen.
‘Ben je...? Je bent toch niet...?’ Stamel ik.
‘Het is het enige wat ik kan bedenken.’ Annes stem klinkt heel nuchter.
Ik kan het wel uitschreeuwen. Ik weer, met m’n stomme kop! Ik laat me op de grond zakken en leg mijn hoofd in mijn handen.
‘Verdomme ja, zeg dat wel! Wat moeten we nu?’
Anne gaat achter me staan en legt een hand op mijn schouder. ‘Eerst maar eens een test doen, misschien is het vals alarm.’
Ik leg mijn hoofd in mijn nek en kijk haar hulpeloos aan. ‘Ik hoop het, ik hoop het echt!’
Ze knikt. ‘Ik ook, wat moeten we anders?’
Ik schud haar hand van me af en sta op. ‘Heb je geld voor me, dan kan ik boodschappen doen.’
Ze haalt het buideltje tevoorschijn. ‘Zal ik mee gaan?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, ik ga liever even alleen.’
Ze snapt het. Niet veel later loop ik in alle vroegte door de stad. Eerst steek ik mijn hoofd in de fontein. Ik blijf zo lang onder water, dat ik het gevoel krijg dat mijn longen barsten. Wat ben je toch een ongelooflijke lul, Paul Vincenzo. Ik wist wat voor gevolgen het kan hebben, maar ja, daar denk je op zo’n moment niet aan. Ja, lekker makkelijk, spreek ik mezelf tegen. Ik had beter moeten weten, verdomme!
Ik loop wat heen en weer. Eindelijk slaat de torenklok negen keer. De stad komt tot leven. Ik loop naar de supermarkt op de hoek en haal wat broodnodige dingen. Dan loop ik met bonzend hart naar de drogist. Met een rood hoofd loop ik langs de schappen. Ik heb het gevoel dat iedereen kan zien wat ik zoek, wat voor stomme fout ik heb begaan. Voor dat andere klanten het zien gris ik een zwangerschapstest uit het schap en loop naar de kassa. Als het meisje het bedrag met een glimlach aanslaat, breekt het zweet me uit. Heb ik wel genoeg geld bij me? Ik tel het geld dat ik over heb van mijn andere boodschappen. Gelukkig, ik red het net. Wat zijn die dingen achterlijk duur. Ik betaal en wacht ongeduldig op mijn wisselgeld, gris het ding van de toonbank en laat het in mijn tas glijden. Terwijl het bonnetje nog uitgeprint moet worden ren ik de drogist uit. Eenmaal buiten sta ik te hijgen alsof ik tien kilometer heb hardgelopen.
Heel langzaam loop ik terug naar Anne en Tania. Ze zijn nu allebei wakker. Anne zit op het stoepje, Tania ijsbeert heen en weer. Als ze me ziet aankomen, rent ze op me af en bewerkt me met twee vuisten. Ik schrik zo van haar uitval, dat ik de tas met spullen bijna laat vallen. Anne pakt hem aan en loopt rustig terug naar binnen.
‘Ik haat je, ik haat je echt,’ schreeuwt Tania.
Ze lijkt het te menen. ‘Wat ben je toch een lul!’
Ze scheldt me uit voor alles wat mooi en lelijk is. Pas als haar handen pijn doen van het timmeren op mijn borst, geeft ze het op. Snikkend laat ze zich in het gras vallen.
Als ik binnen kom zie ik dat Anne de test al gevonden heeft. Verdomme, denk ik. Waarom staan haar ogen zo warm, waarom kijkt ze me zo lief aan? Verdomme, waarom glimlacht ze? Ik ben een klootzak, een sukkel, een dombo en een lul, maar behandel me dan ook zo, schreeuw ik in stilte tegen Anne. Maar ze scheldt me helemaal niet uit. Ze houdt de test omhoog en zegt zacht: ‘lief van je.’
Gefrustreerd loop ik naar buiten. Waarom doet ze zo stom? Waarom gedraagt ze zich zo vreemd? Terwijl Tania en ik zwijgend eten leest ze de gebruiksaanwijzing en voert de test uit. Tania vermijdt mijn blik en bijt boos in haar broodje. Ik heb ook een boterham gesmeerd, maar ik kan van de zenuwen niets naar binnen krijgen. Mijn nagels moeten het ontgelden. Ik bijt ze helemaal af. Na een minuut of vijf komt Anne naar buiten. Ze straalt en vliegt me om mijn hals. Ze kust mijn wangen, mijn neus en mijn mond.
‘Vals alarm,’ roept ze blij. ‘Ik denk dat ik gisteren gewoon teveel patat heb gegeten!’
Ik zucht wel drie keer diep, van opluchting. Anne maakt van blijdschap een maf rondedansje en Tania biedt schoorvoetend haar excuses aan. Ik lach en geef haar een zoen op haar kruin.
‘Het geeft niet, ik heb mezelf ook uitgescholden,’ vertrouw ik haar toe.
Anne komt erbij staan met een geheimzinnige grijns op haar gezicht.
‘En nu ga jij terug naar die drogist,’ zegt ze.
Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Hoezo?’
‘Je wilt toch niet dat het wel gebeurt? We hebben nu toevallig geluk gehad.’ Nu snap ik wat ze bedoelt.
‘O nee, ik ga echt niet terug! Ga jij maar.’
Ze kijkt me nadenkend aan. Dan sprint ze weg.
‘Oké, ik ben zo terug!’
Tania kijkt verward. ‘Wat gaat ze nou weer doen?’
‘Condooms halen,’ antwoord ik simpel.

Die middag komt Duane langs op ons vertrouwde stekkie. Hij heeft zijn mondharmonica meegenomen. Tijdens onze lunchpauze in een broodjesbar vertellen Anne en ik het verhaal. Duane moet zo lachen dat hij bijna paars aanloopt. Dan kijkt hij me hoofdschuddend aan.
‘Wat ben jij dom geweest, Paul!’
Ik schiet ook in de lach. ‘Dat weet ik. O god, dat heb ik wel gemerkt.’
En dan komt het verhaal van Tania’s uitval. Duane komt niet meer bij. De verdere middag moeten we ons spel regelmatig staken omdat Duane een hysterische lachaanval krijgt.
’s Avonds blijft Duane bij ons slapen. Hij heeft er weer eens zin in, verklaart hij. Ik snap hem niet. Als je een warm, zacht bed hebt, ga je toch niet in een slooppand slapen? Maar hij denkt er duidelijk anders over. Tot ver na middernacht zitten we op het stoepje te praten. Hij kijkt me serieus aan.
‘Je moet wel voorzichtig zijn voortaan, hoor.’
Ik grinnik. ‘Ja, pa.’
Hij kijkt geërgerd. ‘Ik meen het.’
Ik knik en vertel hem van de condooms die Anne gehaald heeft. Er zit er een in mijn broekzak en de rest zit in het voorvakje van mijn rugzak.
‘Ik kan er altijd bij,’ zeg ik luchtig.
Ik vertel hem maar niet hoe spannend ik het vond, die avond. Het was niet mijn eerste keer geweest, en voor Anne zeker niet. Maar het was echt fantastisch. En eng.
Duane lijkt me zo’n kinkel met onwijs veel ervaring, al heb ik het hem nooit gevraagd. Het liefste beschouw ik het met Anne als mijn eerste keer. Die keer op dat feest, een klein jaar geleden, met dat kind waarvan ik de naam niet eens weet, die tel ik niet mee. En Anne, ach, die kan haar verleden vast nooit vergeten. Ik hoor geluid achter me. Anne komt naast me zitten. Haar shirt trekt ze over haar knieën. Ik zie dat ze haar broek niet aan heeft.
‘Waar is je broek,’ vraag ik, terwijl ik een arm om haar heen sla.
Ze haalt haar schouders op. ‘Slapen in een spijkerbroek is helemaal niet prettig. En het is trouwens toch warm genoeg.’
Dan kijkt ze beschaamd. ‘En ik heb het bange vermoeden dat ik hem niet eens meer pas!’
Ik schiet bijna in de lach. ‘Dan moet jij nodig een nieuwe broek! Hoeveel geld hebben we?’
Ze haalt het buideltje tevoorschijn en telt honderd gulden.
‘Daar kunnen we nooit alledrie nieuwe kleren van kopen,’ zegt ze teleurgesteld. Duane haalt glimlachend een dikke portefeuille uit zijn achterzak en legt er nog honderd gulden bij.
‘Alsjeblieft, nou heb je zeker genoeg!’
Met grote ogen kijkt Anne hem aan. ‘Hoe kom je aan dat geld?’
Duane grinnikt. ‘Mijn lieve ouders zijn zo blij dat ik terug ben, dat ik meer zakgeld krijg dan ik op kan maken.’
Jubelend springt Anne overeind. ‘Wat gaaf, we hebben geld!’
Ze geeft Duane spontaan een zoen. ‘Dank je wel!’
Ze stopt het geld veilig weg en komt dan weer naast me zitten. Ze is rustig, maar haar ogen fonkelen.
‘Niets tegen Tania zeggen,’ fluistert ze opgewekt in mijn oor. ‘Morgen gaan we eerst shoppen!’

Later, heel veel later, gaan we slapen. Anne kruipt tegen me aan en Duane probeert Tania niet wakker te maken. Zielsgelukkig kus ik Anne op haar haren. Ze valt bijna meteen in slaap. Ik kijk over haar schouder door het smoezelige, gebroken raam. Het is een heldere nacht. De lucht is royaal bestrooid met sterren. Ze fonkelen er heerlijk op los. Pas als mijn hoofd draaierig wordt van het kijken naar al die sterren en ik me klein en nietig voel in het immens grote heelal, draai ik mijn hoofd weg van het raam. Ik zie Tania en Duane liggen. Tania’s gezicht ligt richting het mijne gedraaid en opeens weet ik zeker dat ze me kan zien.
‘Tania,’ fluister ik.
‘Ja,’ zegt ze heel rustig.
‘Ben je al lang wakker?’
‘Nee, Duane maakte me wakker.’
Gelukkig, ze weet dus nog niets van het geld.
‘Ga slapen, Paul.’ Ze grinnikt even en zegt precies wat ik voel: ‘je maakt jezelf helemaal gek door zo naar Anne te blijven kijken!’
Ik knik en mompel goedenacht. Dan sluit ik mijn ogen en schuif een beetje verder van Anne vandaan. Als ze zo dicht bij me ligt, kan ik natuurlijk nooit slapen.

De volgende ochtend word ik wakker van opgewonden stemmen.
‘Echt waar? Tweehonderd gulden?’
Dat is Tania. Anne antwoordt, maar ik kan niet verstaan wat ze zegt. Ik sta op en rek me uit. Ik heb heerlijk geslapen, al voel ik me gebroken door het slapen op de harde vloer. Ik loop naar buiten. Anne en Tania staan met elkaar te praten. Duane zie ik nergens.
‘Waar is Duane,’ vraag ik, terwijl ik naar de meisjes toe loop.
Anne slaat haar armen om mijn nek en kust me.
Dan zegt ze: ‘ik weet het niet, hij was al weg toen ik opstond.’
Tania is niet in staat te kalmeren. ‘Tweehonderd gulden, we hebben tweehonderd gulden. Zullen we de stad in gaan?’
Ik lach. ‘Mens, het is nog veel te vroeg.’
Ze knikt. ‘Dat weet ik ook wel, maar ik moet echt nieuwe kleren hebben!’
Anne draait met haar heupen als een mannequin en zegt, op de maat van haar passen: ‘weet je waar ik zin in heb? Om zo’n peperdure winkel in te stappen en de allerduurste glitterjurk te passen. Je weet wel, zo een zonder mouwen, van zwart satijn met een hele grote split van opzij.’
Ik slik een brok weg. Niet aan denken, Paul, niet aan denken, schreeuw ik in stilte tegen mezelf.
Later die ochtend lopen we rond in een leuke kledingwinkel waar ze allerlei kleren voor jongeren verkopen. De verkoopsters slaan ons wantrouwend gade. De muziek staat hard en maakt mijn hoofd schoon. Alle gedachten aan Anne in een mooie jurk verdwijnen als sneeuw voor de zon. We passen spijkerbroeken en T- shirts met veel ‘oh’s’ en ‘ah’s’. Ik hou niet van winkelen. Al heel snel heb ik mijn kleren uitgezocht: een nieuwe spijkerbroek en twee leuke shirts. Anne en Tania hebben ook al snel een broek uitgezocht, maar de shirtjes duren langer. Uiteindelijk hebben ze allebei twee mooie T- shirts uitgezocht. Nu sleuren ze me mee een lingeriewinkel in. Ik klem mijn lippen stijf op elkaar om niet onbedaarlijk in lachen uit te barsten. Niet te geloven wat ze hier allemaal voor onzin verkopen! Ik koop een pakje goedkope shorts- drie voor vijf gulden- en wacht ongeduldig op Anne en Tania. Ze passen het ene setje na het andere. Ze worden er hartstikke melig van.
Ik hou het voor gezien en loop naar buiten. Ze zoeken het maar uit. Een hele lange tijd later komen Tania en Anne giechelend naar buiten. We zijn klaar en hebben zo goedkoop ingekocht, dat we nog bijna vijfentwintig gulden over hebben. We kopen een fles shampoo, een haarborstel, een fles heerlijk ruikend badschuim en een spiegeltje.
Die nacht, voorbij middernacht, lopen we zachtjes lachend door de straten. We zijn van plan om in ons oude ondergoed een bad te nemen in de fontein, en dan pas onze nieuwe kleren aan te trekken. Als er tenminste niemand in de buurt is. Voor de zekerheid hebben we het geldbuideltje verstopt onder een losse plank in onze slaapplaats. Bij de fontein is geen sterveling te bekennen.
‘Nee, normale mensen slapen nu,’ zeg ik droog.
We kleden ons uit, op ons ondergoed na en springen in het koude water. Proestend kom ik weer boven. Het water in de fontein is misschien niet helemaal schoon, maar er ligt tenminste geen roestige rommel op de bodem. Het schijnt een monument te zijn en het wordt goed bijgehouden door de mensen van de plantsoenendienst. We wassen overvloedig onze haren en zepen ons helemaal in. Dan rennen we rondjes door de straat totdat we droog zijn.
‘Dit moeten we echt vaker doen,’ zegt Tania enthousiast.
‘Ja, in de zomer kan het wel,’ zeg ik.
Ik draai me met mijn rug naar hen toe en kleed me snel aan. Ik vermijd het angstvallig om te kijken, tot Anne zegt: ‘Paul, ga je mee?’
Ik haal mijn kam door mijn haren en geef Anne de haarborstel. Ze begint al lopende haar haren te borstelen, maar ze komt er niet doorheen. Ze laat het voor wat het is. We bewonderen elkaars kleding. Het slooppand komt weer in zicht. Als eerste pakt Anne het buideltje onder de plank vandaan en hangt het weer veilig om haar hals. Dan gaat ze op het stoepje zitten en vraagt of ik haar haren wil borstelen. Ze gaat op de onderste trede zitten. Ik iets hoger. Heel voorzichtig haal ik de borstel door haar haren. Ik ben doodsbenauwd haar pijn te doen. De zoete geur van de shampoo dringt in mijn neus en ik sluit even mijn ogen. Ze is zo mooi.
Eindelijk zijn haar lange, blonde haren doorgeborsteld. Ik sta snel op en loop een rondje door de straat. Anne verdwijnt naar binnen. Als ik weer terugkom is mijn hart opgehouden met bonzen en kan ik weer helder denken. Tania ligt op haar karton in het donker te staren. Ik weet zeker dat ze wakker is, want ik zie haar ogen glanzen. Anne slaapt, haar rustige ademhaling is duidelijk hoorbaar. Hun nieuwe spijkerbroeken liggen ergens in een hoekje. Ik loop naar Tania. ‘Waar denk je aan?’ fluister ik.
Ze gaat rechtop zitten. ‘Aan Duane. Ik mis hem. Maar ik ben ook blij voor hem.’
Ik weet wat ze bedoelt. Ik vind het ook fijn voor hem dat hij nu weer bij zijn ouders woont, voldoende kleren heeft en elke avond kan douchen. Maar ik snap Tania’s gevoel. Ik mis hem ook. Zijn heldere inzicht, zijn nuchtere denken. Ik kan er nog een voorbeeld aan nemen. Maar dat zou vergeefse moeite zijn. Ik ben een jongen, omringd door twee mooie, lieve meisjes. En ik ben verliefd. Hoe kan ik nou nuchter denken? Mijn toekomstdromen zijn ook onzin. Ik leef van dag tot dag, en dat weet ik van mezelf. Ik hou er niet van om mijn dagen vol te plannen. Tania sluit omzichtig haar ogen. Ze is moe. Als het mogelijk was, zou ze me wegdenken. Ik sta grinnikend op en trek mijn broek uit. Ik smijt hem in de richting van de andere twee en haal het op geen stukken na. Mijn spijkerbroek komt ongeveer in de andere hoek terecht. Mijn shirt dwarrelt heen en weer en komt tenslotte een heel eind van mijn broek vandaan. Glimlachend schuif ik zo zacht mogelijk naast Anne en trek de ritselende kranten over me heen. Het duurt niet lang voor ik slaap.

We worden gewekt door een luide bons op de voordeur. Het is al laat. De zon schijnt volop door het gebroken ruitje en verwarmt mijn gezicht. Opnieuw wordt er op de voordeur geramd. Ik sta op en rek me uit. Dan trek ik mijn broek aan. Ik hoor een stem.
‘Hé, luiwammesen, het is al half twaalf!’
Ik herken de stem en schiet in de lach.
‘Ja, Duane, ik kom er aan!’
Dan loop ik naar de hoek en gooi Tania en Anne hun broek toe. Op mijn gemak loop ik vervolgens naar de deur. Zodra ik de deur open, stroomt het zonlicht me toe. Ik knipper even met mijn ogen tegen het felle licht. Stofdeeltjes dwarrelen door het huis. Ik nies. Gek eigenlijk, zodra ik stof zie moet ik niezen, hoewel het altijd aanwezig is. Duane staat voor me. Hij draagt een spierwitte korte broek en een donkerblauw T- shirt. Hij glimlacht.
‘Goeiemorgen, Paul.’
‘Hoi.’
Mijn ogen verdragen het licht nog steeds niet. Door mijn wimpers staar ik naar de grond. Eindelijk kan ik mijn ogen verder openen. Anne komt achter me staan. Ze heeft de haarborstel in haar hand en knijpt haar ogen ook dicht. Tania rekt zich heel lang uit en staat dan eindelijk op. Ze schiet in haar broek en vliegt Duane om zijn hals. Anne heeft haar armen om mijn middel geslagen. Haar nagels kietelen mijn blote buik. Het kippenvel verschijnt op mijn armen. Duane lacht.
‘Ik kwam jullie eigenlijk uitnodigen voor een dagje in mijn huis.’
Hij heeft me ooit laten zien waar hij woont: een achterlijk grote villa die verblindend wit geschilderd is. Tania is ook meteen enthousiast. Anne knikt langzaam. Dan wordt ze wakker en lacht.
‘Tof, Duane!’
Ik begin de rugtas in te pakken. Tania gooi me mijn shirt toe. Ik vang het wel, maar rol achterover op de planken. Anne springt met een kreet boven op me. ‘Oef,’ reageer ik.
Dan duw ik haar weg en sta op. Duane staat het glimlachend aan te kijken.
‘Ik mis jullie,’ zegt hij opeens.
Het wordt stil. We knikken. ‘Wij jou ook,’ zegt Anne.
Duane omhelst haar.
‘Fijn om te horen, kleintje. Hé, wat ruik je lekker!’
Anne glimlacht. ‘We hebben gisteren een bad genomen in de fontein.’
Duane schiet in de lach.
‘Straks mag je wel even in het bubbelbad. Als je lief bent,’ voegt hij er aan toe. Ik hijs de rugzak over mijn rechter schouder en we lopen de deur uit. We moeten de hele stad door lopen en Anne begint al te klagen over moede voeten. Ik zucht en geef de tas aan Tania. Dan hijs ik Anne op mijn rug. Lachend lopen we door de stad. Mensen kijken ons na, schudden met hun hoofd. Ik zie ze denken: de jeugd van tegenwoordig...

Eindelijk komt de villa van Duane’s ouders in zicht. Het huis is nog groter dan ik me herinner. Met open mond lopen we eerbiedig over de oprijlaan. Duane kijkt ons glimlachend aan.
‘Kom op, we gaan door de keukendeur.’
In de grote keuken blijven we wat onwennig staan.
‘Wie voelt er iets voor te gaan zwemmen?’ vraagt Duane enthousiast.
‘Ik leen jullie wel wat.’
Tania en Anne lopen verwonderd rond en slaken verbaasde kreetjes bij het zien van al dat moois. Duane rent de imposante trap op en komt terug met twee bikini’s en twee zwemshorts. We kleden ons snel om en duiken het grote, overdekte zwembad in. Ik laat me op mijn rug drijven en staar naar het fabuleuze plafond. Wat een huis!

Na het zwemmen stuurt Duane ons allemaal naar een andere badkamer. Ik douche me snel en dan neemt Duane me mee naar zijn kamer. Ik fluit, het lijkt wel een balzaal!
‘Waarom ben je in godsnaam op straat gaan leven,’ vraag ik verbaasd.
‘Dat hoor je nog wel eens,’ is zijn enige antwoord.
Hij geeft me een walkman.
‘Cool ding!’
Ik zet de koptelefoon op en druk op play. De muziek staat hard en ik versta Duane niet meer. Ik draai aan de volumeknop. Duane is meteen weer verstaanbaar.
‘Ik ga even wat eten klaarmaken in de keuken. Kan je het straks vinden?’
Ik knik en zet de muziek weer harder. Mijn haren hangen voor mijn ogen en ik zoek tevergeefs een kam. Die heb ik zeker in de badkamer laten liggen. Ik ga op zoek naar de deur waarachter ik zo juist stond. Op goed geluk open ik een deur. Maar dat is niet de deur die ik zoek. Hier staat Anne te douchen. Ik heb het stromende water niet kunnen horen. Ik zie haar silhouet in de plastic deur van de douchecel. Even kan ik mijn ogen niet losrukken. Dan trek ik de koptelefoon van mijn hoofd en voel hoe het schaamrood mijn wangen bereikt. Ik hoop dat ze me niet gezien heeft.
Snel maak ik dat ik weg kom.
Ik vind nu wel de goede badkamer terug en trek de deur achter me dicht. Ik zet de ventilator die er staat op de hoogste stand en leun met mijn voorhoofd tegen de koele muur. De wind in mijn oren veroorzaakt een vreemd gebulder. Ik voel me alsof ik helemaal alleen op een groot strand sta, bij windkracht tien. Het harde geluid spoelt mijn hersenen schoon en het gebonk van mijn hart houdt op. De hardrockmuziek schalt nog uit de dopjes van de koptelefoon, die nu om mijn hals hangt. Als de deur open gaat kijk ik verschrikt op. Het is Tania. Haar haren heeft ze in een roze handdoek gewikkeld. Ze lacht.
‘Wat zie jij er uit!’
Ik kijk haar verward aan. ‘Wat is er dan?’
Ze schiet opnieuw in de lach en telt op haar vingers.
‘Je mond staat open, je kijkt wazig uit je ogen, je bent vergeten je haren te kammen en je bent helemaal rood,’ legt ze ongeduldig uit.
Mijn kaken slaan met een klap tegen elkaar. Ik gooi een plens koud water in mijn gezicht en knipper een paar keer met mijn ogen. Dan pak ik mijn kam, die inderdaad nog op het plankje boven de spiegel lag, en kam mijn haren.
‘Zo beter?’ Tania knikt en loopt naar me toe.
‘Veel beter.’
Ze steekt haar arm door de mijne en samen lopen we de trap af. Tania kijkt om zich heen.
‘Wat een fantastische trap!’ roept ze opgewonden. Ze recht haar rug, heft haar hoofd op en schrijdt naar beneden. Ik glimlach en volg haar voorbeeld.
‘Hé koningin, zo komen we nooit beneden,’ zeg ik grinnikend.
‘Nou en? Dit is echt gaaf!’
In de hal, waar de sprookjesachtige trap uitkomt, ruik ik de lekkerste geuren. Tania ruikt het ook. Ze steekt haar neus in de lucht.
‘Duane slooft zich wel voor ons uit,’ merkt ze verbaasd op.
Nieuwsgierig duw ik tegen de keukendeur. Duane staat bij het aanrecht. Hij kijkt om als we naar binnen lopen.
‘Waar is Anne,’ vraag ik zo nonchalant mogelijk.
Duane haalt zijn schouders op. ‘Ze zal nog wel onder de douche staan.’
Op de tafel staat een mand warme broodjes. Er zijn ook gebakjes en een grote pot thee. Voor op het brood is er huzarensalade, hagelslag, kaas, kalkoenrollade en nog veel meer.
‘Ga zitten,’ zegt Duane hartelijk.
Hij schenkt thee voor ons in. Plotseling schiet ik in de lach.
‘Je weet toch dat we genoeg te eten krijgen,’ vraag ik plagend.
‘Jawel, maar ik trakteer jullie eens. Daar moet je me dankbaar voor zijn!’
Ik trek een schuldbewust gezicht. ‘Oh... O, sorry. Bedankt Duane, hartstikke bedankt,’ zeg ik quasi beschaamd.
Tania komt niet meer bij. Met een rood hoofd leunt ze over tafel. Nog even en ze glijdt van haar stoel af. Anne komt de keuken binnen. Ik vermijd angstvallig haar blik. Ik ben bang dat ik meteen weer op rood zal springen. Heeft ze me gezien? Ik bid van niet. Met veel overgave begin ik een broodje open te snijden. Maar Anne schuift gewoon een stoel naar achteren en ik kijk net lang genoeg op om te zien dat het de stoel naast me is. Zonder dat Tania of Duane iets merkt, schuift ze dicht tegen me aan. Haar dij raakt de mijne. Dan buigt ze zich voor me langs om een broodje van de mand te pakken. Ik ruik de geur van de douche gel. Het lijkt op lavendel. Dat zou een ontspannende geur moeten zijn, maar daar merk ik weinig van.

’s Avonds kijken we een film. Zodra we op de gemakkelijke bank zitten, kondigt Duane aan dat hij een horrorfilm heeft uitgezocht. Anne kruipt tegen me aan.
‘Oh bah! Vies of griezelig?’
‘Griezelig.’
‘Geen afgehakte hoofden en opengescheurde kelen,’ vraagt ze voor de zekerheid.
Duane schudt geruststellend zijn hoofd. Hij dooft de lichten en gaat naast Tania op de andere bank zitten. De film begint en we houden onze mond. Ik vind griezelen heerlijk. Genietend luister ik naar de dreigende muziek. Ik kijk naar de mooie meisjes die in het donker, in de stromende regen en doodsbang wegrennen voor de vampier. Af en toe stokt de adem in mijn keel. Gelukkig vindt Anne het ook eng. Ze zit heel dicht bij me. Ze grijpt al na tien minuten mijn hand, om die niet meer los te laten. Als het echt eng wordt verstopt ze haar hoofd in mijn hals en stopt haar vingers in haar oren.
Dan fluistert ze: ‘zeg het even als het voorbij is.’
Haar warme adem strijkt langs mijn huid en de rillingen lopen over mijn rug. Stiekem is de enge scène al vijftien seconden afgelopen.
Eindelijk fluister ik: ‘het is voorbij.’
Ze kijkt weer naar het scherm en ik kan haast niet wachten tot de volgende bloedstollende scène zich aankondigt door harde, dreigende muziek.

Na de film vraagt Duane of we blijven slapen.
‘Heb je waterbedden?’ vraagt Anne enthousiast.
‘Mag ik bij jou slapen?’ Tania’s stem klinkt ondeugend als ze Duane glimlachend aankijkt.
‘Nee, we gaan terug naar de stad,’ zeg ik, tot grote verbazing van de rest.
Ik wil niet afhankelijk zijn van Duane. Ik vond het heel leuk, maar ik wil hem niet het gevoel geven dat we hier moeten blijven omdat het op straat veel minder goed is. Dat zeg ik ook tegen hem.
‘Maar dat gevoel heb ik helemaal niet,’ protesteert hij.
‘Nee, dat weet ik, maar ik wel. Ik wil gewoon terug.’
Als de meiden al teleurgesteld zijn, laten ze het niet merken. Ze kussen Duane goedenacht en rennen naar de dubbele voordeur. Duane stopt me een fles goede wijn toe.
‘Gewoon in je tas stoppen en straks opdrinken,’ fluistert hij.
Ik verstop de fles in mijn tas en wens hem welterusten.
‘Tot ziens, Paul.’
‘Ja, graag tot ziens.’ Dan loop ik achter Tania en Anne aan.
Ze hebben het einde van de oprit al bereikt, maar ik ben niet van plan me voor hen te gaan haasten. Het is een fantastische avond. In het schemerdonker klinkt een weldadig koor van veel verschillende vogels. De warmte van de dag is nog niet helemaal weg en mijn shirt plakt al snel aan mijn rug. Maar het is hier mooi.
Tegen de tijd dat we het slooppand hebben bereikt, is het wel helemaal donker. Ik schat het op een uur of elf. We hebben het warm. Ik zijg neer in het dorre gras. Tania gaat op het stoepje zitten en Anne schuift tegen me aan. Ze geeft me een kus. Ik krijg het sterke gevoel dat ik haar nooit meer los wil laten. Maar ik tast in mijn tas en haal de wijn tevoorschijn. Ik ruk me los van Annes zoet smakende lippen en ontkurk de fles met de kurkentrekker aan mijn zakmes. Tania en Anne vragen tegelijkertijd: ‘hoe kom je daaraan?’ Dan schieten ze in de lach.
Ik grinnik. ‘Van Duane gehad. Iemand een slokje?’
Tania neemt een slok en trekt een vies gezicht. ‘Bah, drinken jullie dit maar op. Ik ga naar bed.’
Dan verdwijnt ze naar binnen. Ik neem een grote slok. De wijn brand in mijn keel, maar ik vind hem wel lekker. Anne neemt ook een slok. Ze moet eraan wennen, zie ik. Maar na een paar slokken krijgt ze de smaak te pakken. Voor ik het weet is de fles tot op de bodem leeg. Mijn hoofd voelt licht en ik heb een zure smaak in mijn mond van de vele wijn. Ik trek Anne mee achterover in het gras en kus haar. Als vanzelf schuift mijn hand onder haar shirtje. Ze giechelt. ‘Niet hier, op straat,’ fluistert ze in mijn oor.
‘Waarom niet?’ vraag ik haar.
Ze haalt haar schouders op en lacht zacht. Ben ik dronken? Ik weet het niet. Misschien wel, misschien niet. Dat merk ik morgenochtend wel! Anne rolt over me heen en ik krijg de kans niet om na te denken. Voor een heerlijk, zoet moment vergeet ik alles. Wie ik ben, hoe ik heet en wat ik hier doe. Het is allemaal niet meer belangrijk.

De volgende dag word ik wakker naast Anne. Ik lig onder een grote stapel kranten in mijn boxershort. Het is bloedheet. Hoe ben ik hier terechtgekomen? Zeker een geval van slaapwandelen. Vanaf dat ene, heerlijke moment laat mijn geheugen me in de steek. Maar ik heb inderdaad barstende koppijn. Het typische kenmerk van een flinke kater. Verder heb ik spierpijn over mijn hele lichaam. Als ik overeind probeer te komen protesteren de spieren in mijn buik en ik zak kreunend weer achterover. Heel voorzichtig, onder luid protest van mijn nekspieren, kijk ik naar Anne. Ze slaapt nog. Een blote schouder komt onder de kranten vandaan. Ik voel de behoefte er een kus op te drukken. Niet denken, gewoon doen, denk ik. Ik geef een kus op de gave, blanke schouder. Anne draait zich om en kijkt me glimlachend aan. Toch maar niet alles doen zonder erbij na te denken, denk ik bij mezelf. Ik draai me op mijn zij. Mijn spieren zijn er niet blij mee, maar ik moet weten of Tania al wakker is. Ze ligt er niet meer. Ze is misschien boodschappen doen. O nee, Anne bewaart het geld natuurlijk.
‘Anne, heb je Tania vanmorgen geld gegeven?’
Ze knikt. ‘Ja, ik ben al eerder wakker geweest.’
Ik kreun en laat me weer op mijn rug vallen. ‘Hoe laat is het?’
‘Weet ik niet. Als ik zo uit het raam kijk is het al elf uur geweest.’
Mijn ogen vliegen verbaasd open, maar ik blijf liggen. Anne staat op en begint zich aan te kleden. De verleiding om de rest van de dag te blijven liggen is groot, maar de grond ligt ook niet erg gemakkelijk. Ik probeer overeind te komen, maar dat is vergeefse moeite. Ik laat me terugvallen. Anne komt aanhinken met een been in haar broek. ‘Wat is er?’
‘Ik heb een kater, en ik heb overal spierpijn.’
Ze grinnikt. ‘Ja, je bent zielig. Geef me je hand.’ Ze trekt me overeind.
Als ik eenmaal zit laat ze me alleen en knoopt haar broek vast.
‘Anne, help me,’ roep ik hulpeloos.
Ze schiet in de lach als ze me ziet zitten. ‘Wat een stijve hark,’ moppert ze, terwijl ze me op mijn voeten helpt.
Ik rek me uit, maar staak de poging halverwege. ‘Au!’
Onder veel gekerm en au- geroep kleed ik me aan. Als Tania binnenkomt met een tas vol boodschappen ben ik er net in geslaagd mijn broek dicht te knopen. Mijn shirt laat ik maar even achterwege. Eerst maar eten.
‘Eindelijk wakker,’ vraagt Tania lachend.
‘Ja, wakker wel,’ reageer ik droog.
Dan loop ik moeizaam naar buiten. Met behulp van Anne laat ik me in het gras zakken. Ze gaat naast me zitten. Ik wil een arm om haar schouders slaan, maar het lukt gewoon niet. Lachend slaat ze me op mijn schouder.
‘Au!’
Tania kijkt ons verbaasd aan. Ze geeft me een boterham aan en ik smeer er jam op.
‘Wat is er met jou aan de hand,’ vraagt ze verbaasd.
‘Ik heb een kater, van de wijn. Dat betekent dus flinke hoofdpijn. En verder heb ik overal spierpijn. Echt overal!’
Ze lacht. Ik kijk Anne aan. ‘Heb jij geen hoofdpijn, of spierpijn?’
Ze knikt. ‘Een beetje hoofdpijn, ja. En ik heb spierpijn in mijn buik en mijn benen.’
Tania kijkt schijnheilig naar de lucht.
‘Ja, hoe zou dat nou komen?’ zegt ze lachend.
Ik steek mijn tong uit naar haar. Anne woelt met een hand door mijn haar. Ik bijt in mijn brood en doe of het hele gesprek me niet interesseert.

In de loop van de dag word ik wat losser. De hoofdpijn verdwijnt als ik ergens een ko

Alle rechten voorbehouden 2005-2024 - www.verhalenlezen.nl


Verhalen

Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.

Verhalen posten

Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!


Statistieken

Totaal verhalen: 5184
Totaal categorieën: 10
Totaal 23 bezoekers online