Verhalenlezen.nl - Voor al uw verhalen en sprookjes. Ook hebben we liefdes verhalen en erotische verhalen.

Harmke Veenman.

U leest om dit moment het verhaal Harmke Veenman gepost door Anton de Wijk. Dit verhaal is gepost in de categorie spannende verhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.

Wilt u terug naar spannende verhalen?
Categorie: spannende verhalen
Gepost door: Anton de Wijk
Gepost op: 2008-2-5

Verhaal:

Harmke Veenman
Harmke
Een waargebeurd verhaal uit de jaren '50
door Anton de Wijk, postbode te Stadskanaal van 1959 – 1999

Siska Veenman
Plotseling was ze gekomen, de gure herfst. Het was midden november 1962 en de regen viel in stromen.
Er stond een krachtige wind en de temperatuur, eerst nog vrij hoog in de eerste week van de maand met 13 graden, begon stilaan te dalen om uit te komen op een graad of 5 op deze gure, onaangename dag.
Diep weggedoken in hun oliepakken stonden de schippers die met hun aardappelpramen voorbij voeren.
Enkele met het roer tussen hun benen geklemd, de handen diep weggestoken in de zakken en lurkend aan een pijpje.
Door de wind werd het water in het kanaal opgestuwd, en door de golfslag sloeg af en toe over de laagliggende pramen het water.

Daar stond ze, aan de rand van het trottoir. De regen striemde haar gezicht, haar haren hingen in natte slierten langs haar hoofd. Ze woonde op één van de kades aan het Stadskanaal, het kanaal die zich als een langgerekt lint door de plaats slingert. Siska, Siska Veenman.
Ze leek op een verzopen katje die in de regen voor mij stond.
“Dag Anton,” begroette ze me vriendelijk en schonk mij daarbij haar lieve glimlach, “heb je misschien een brief voor mij?”
“Ik mag geen post op straat afgeven meisje, daarmee kan ik in grote moeilijkheden raken, dus……
Ze onderbrak mij geagiteerd: “Pestvent, je zit me weer te jennen hé, daar schep je behagen in.”

Ze keek me met flikkerende ogen aan, “wat ben je toch een rotjoch, meisjes plagen, dat kun je.”
Haar ogen vlogen naar de bundel post die ik in de hand hield, het liefst had ze alles uit mijn handen gegrist om te kijken of
de begeerde brief voor haar was gekomen. Ik lachte om haar opmerking en keek haar geamuseerd aan.
”Weet je Siska, wat heb je toch een leuk snoetje als je boos bent. Wat een geluksvogel is die soldaat van jou om zo’n mooi meisje aan de haak te slaan.” In de stromende regen en in de harde wind, die mijn regencape af en toe deed opfladderen en waarvan het water naar beneden liep op mijn laarzen, stonden we tegenover elkaar.
Laat maar vent, ik zal tegen moeder zeggen dat je vanmorgen de koffie wel kunt vergeten. Bah, wat een rotstreek.”

De brief
Ze wilde opstappen maar ik pakte haar arm en hield haar tegen.
“Kom Siska, niet zo hoog van de toren blazen hoor,” zei ik lachend, “natuurlijk zat ik je een beetje te jennen, “een beetje,?”
echode ze, “man laat je nakijken, dat noemt hij een beetje.” Met een snelle beweging veegde ze een natte sliet haar uit haar
gezicht die de wind er tegen aan had geplakt. “Je moet je niet zo laten opjutten door een plagende postbode, kom wees
eens wat vriendelijker, of ben je zo naargeestig vanwege het weer”? Ik gaf een vertrouwelijk tikje op haar arm.
”Zit je op een brief van Herman te wachten?, ik geloof dat hij er tussenzit, even een andere bundel post pakken.”


Haar gezicht klaarde op, haar ogen kregen een dromige uitdrukking toen ik haar de brief van haar jongen overhandigde.
Herman lag in militaire dienst in Vught en iedere week ontving ze van hem een brief waar ze naar uitkeek en de verdere
week mee doorkwam. Ze waren gek op mekaar die twee, om de 14 dagen zagen ze elkaar, zodat de enige communicatie
het schrijven van brieven was in die tussenliggende periode. Nog dezelfde week kreeg Herman van haar een brief terug
en in het weekend vertrouwde hij zijn belevenissen aan het papier toe die ze dan in de loop van de nieuwe week ontving.

“Krijg ik straks wel koffie Siska?, natuurlijk wel jong, moeder rekent op je hoor, ik zeg wel dat je onderweg bent.”
Haar boosheid was verdwenen, haar spontaniteit was terug toen ze op haar fiets sprong en wegsjeeste.
Over haar schouder keek ze nog even om en stak lachend haar hand op.
Siska Veenman, een meisje van 19 met donkerblond haar en een wipneusje dat haar allerliefst stond.
Het was een bijzonder mooi meisje, spontaan en ingetogen met mooie zeegroene ogen en een ontwapende lach.
Menig jongeman keek haar bewonderd na als ze voorbij kwam, iedereen vriendelijk groetend.
Zestien was ze toen ze Herman Jonker leerde kennen en sindsdien waren ze onafscheidelijk.

Ik vervolgde mijn bestelloop, op straat waren weinig mensen te bespeuren. Uit de schoorstenen werd de rook door de
wind over de daken geblazen. Buiten was het guur en koud, de regen wist van geen ophouden en overal hadden zich
grote plassen gevormd in de klinkerbestrating van de weg. Een af en toe langsrijdende auto deed het water hoog opspatten
Mijn pet had ik met de stormband vastgezet onder de kin, zodat die niet kon afwaaien want als die in het kanaal belandde
had je hem verspeeld, wat mij al eens eerder was overkomen.
Nat en zwaar drukte de pet op mijn hoofd, en af en toe voelde ik hoe een koud waterstraaltje mijn nek binnenliep.

Verdriet
Toen ik 20 minuten later bij vrouw Veenman naar binnen liep voor de koffie zat Siska aan tafel stil voor zich uit te staren.
Ik zag dat ze had gehuild. De brief die ik haar had gegeven lag opgevouwen naast haar op tafel.
Vrouw Veenman schonk mij een blik van verstandhouding en ik nam stilzwijgend tegenover het meisje aan tafel plaats.
Het kleine huisje was klein, maar knus en gezellig.
De regen tikte onophoudelijk tegen de kleine ramen van de woning waar het schaarse daglicht naar binnen glipte.
Om deze tijd van het jaar kan het dagenlang grauw en somber zijn zonder een straaltje zon en wordt het nauwelijks licht.

Mijn ogen moesten even wennen aan het schaarse licht dat in de kamer werd verspreid.
De kachel gaf een behaaglijke warmte, de groene emaille koffiepot er bovenop verspreide een heerlijke geur.
Vrouw Veenman schikte de kopjes, tikte met het koffiezeefje tegen de tuit van de pot om het koffiedik te laten zakken.
Ze wist dat ik een gruwelijke hekel had aan vellen in de koffie, daarom zeefde ze de hete melk uit het steelpannetje boven het
kopje en schonk de kopjes vol.

“Ben je vrij vandaag Siska?” Het meisje hief haar hoofd naar me op en schudde van nee.
”Nee jong, ik moest even naar de slager en de kruidenier en ben even binnengewipt om de brief te lezen.”
Gedachten tolden door mijn hoofd, had Herman haar de bons gegeven, was dat misschien de reden waarom ze had gehuild?
Was hem een ongeluk overkomen? Ik trok het kopje naar mij toe en roerde in de koffie en dronk het hete vocht ge-
nietend met kleine teugjes.
“Die rotvent,” zei ze opeens fel met stemverheffing. Ik schrok op uit mijn overpeinzingen, “heeft dit weekend 2 dagen
zwaar en komt niet naar huis.

Ben ik daar weer mooi klaar mee, Joost mag weten wat die knakker heeft uitgevreten.” “Heeft hij dat niet geschreven,”
polste ik voorzichtig. “Natuurlijk niet, hij zal de vuile was ook buiten hangen.” Haar verdriet maakte nu plaats voor boosheid.
Ze dronk haar kopje leeg en schoof met een ruk haar stoel naar achteren en stond op. “Nou ajuus hoor, ik ga er weer van-
door, tot vanavond moeder. “Goed kind, werk ze hoor.” Harmke schoof het gordijntje opzij en keek haar dochter na die op de fiets stapte en opnieuw de regen trotseerde. “Gunst nog aan toe,” zegt ze, “wat een weer ook, het blijft maar doorregenen.

Een week geleden was het nog lekker weer, achter het huis heb ik nog een ogenblik op een bankje in de zon gezeten.”
“Het weer is omgeslagen vrouw Veenman, mijn opa zegt altijd de sloten moeten eerst vol water staat eer het begint te vriezen. Het kan maar zo omslaan met het weer, eerst een tijdje nattigheid voor dat de vorst toeslaat.”
“Je hebt gelijk jong, net zoals in ’56. Niemand rekende meer op winter, maar ineens toen februari zich aandiende werd het
gruwelijk koud. We kwamen dik onder de sneeuw te zitten en de temperaturen kelderden met de dag.
Er kwam zelfs nog een Elfstedentocht en als die wordt gehouden dan weet jet het wel, dan is het dik winter hoor.”

Harmke Veenman
In het knusse kamertje projecteerde de éénpits petroleumstel op de tafel in dit vroege morgenuur een schimmig schijnsel op het beschot, dat af en toe leek te dansen als de kous wat onregelmatig brandde.
“Ze had verdriet hé, vrouw Veenman, nu Herman dit weekend niet komt.”
“Och jong, ze moet ook teleurstellingen in het leven leren aanvaarden. En die zijn er meer dan je denkt hoor.”
Ze zat tegenover de kachel in een gemakkelijke rieten stoel met een briewerkje. De micaglaasjes in de kachel beschenen
haar fijn besneden gelaat. Het gelige licht accentueerde de schoonheid van deze vrouw die een jaar of 8 geleden weduwe
was geworden.

Ze bleef achter met twee dochters, Siska en Meta.
Meta, de oudste was 21, en net als Siska nog bij moeder thuis. Terwijl ik mijn koffie dronk keek ik naar de vrouw die
schuin tegenover mij zat. Een bijzonder knappe vrouw, het blonde haar had ze opgestoken en in haar smalle verzorgde
handen tikten de breinaalden. Ze had mooie lange wimpers, een volle rode mond en een zachte melodieuze stem.
Ze was slank van postuur, maar ondanks dat verried haar gevulde bloesje haar vrouwelijke vormen. Ondanks het vele werk dat ze verzette om het hoofd boven water te houden zag ze er zeer verzorgd uit.
Ik schatte haar midden veertig ongeveer.

Het was warm in het kamertje, de hete koffie deed z’n werk en ik voelde dat ik begon te zweten in mijn lakense uniform.
Ik knoopte mijn jas los en viste uit de jaszak een pakje sigaretten. “Roken vrouw Veenman?.” Nee jong, ik rook niet, wacht,
ik zal even een asbak voor je pakken.”
Ze stond op en toen ze de asbak voor mij op tafel zette en weer had plaatsgenomen, volgde ze mijn blik naar de foto die op het dressoir stond. In het vage licht onderscheidde ik een vriendelijke man met lachende ogen die mij glimlachend tegemoet
blikte.

Te vroeg gestorven
In Harmke’s ogen verscheen een zachte blik, haar breiwerkje lag nu onaangeroerd in haar schoot.
Met zachte stem begon ze te spreken, haar blik op de foto gericht van haar man die haar zo vroegtijdig was ontvallen.
“Frederik is nu 8 jaar weg, in de winter van 1954 is hij overleden. In een tijdsbestek van nog geen 14 dagen werd hij aan
de kille aarde toevertrouwd. Ik bleef achter met 2 kleine kinderen, beide zowat in de pubertijd.
Zesendertig was hij nog maar, alles tezamen met onze verkeringstijd heeft ons geluk 15 jaar geduurd.”

“Waaraan is hij gestorven?”
”Hij werd opeens ziek, kreeg koorts en klaagde over zijn buik die alsmaar harder en dikker werd. Zo hard als een voetbal.
De dokter wist er geen raad mee en stuurde hem naar het ziekenhuis in Winschoten. Dokter Hommes deed verschillende
onderzoeken maar kon de oorzaak niet achterhalen. Opereren leek hem noodzakelijk maar gezien de gecompliceerdheid
ervan achtte hij overbrenging naar Groningen dringend gewenst.
Daar werd hij geopereerd, maar achteraf had dit geen enkele zin meer. In zijn buik zaten kwaadaardige tumoren die niet
meer verwijderd konden worden.

Toen ging het snel. Men zegt wel eens dat als er eenmaal lucht bij is geweest dat dan het proces wordt versneld.
Feit is in ieder geval dat Frederik drie dagen later is overleden. Dat was een moeilijke periode, voor mij en de kinderen.
Als je man en vader verliest is dit een enorme klap. Maar het gebeurt en je moet verder.
De eerste tijd ben je wanhopig, opstandig ook en vindt je geen woorden tot Onze Lieve Heer waarom Hij dit liet gebeuren.
Maar toch moet je verder, voor jezelf maar vooral ook voor de beide meisjes die hun vader nog alle dagen missen.
Het leven is hard jong, soms krijgt een mens heel wat voor zijn kiezen.”

Ze stond op en schonk de kopjes nog een vol. Haar hand trilde van de zoeven doorstaande emoties.
Het gesprek had haar niet onberoerd gelaten, want toen ze zich abrupt omdraaide zag ik dat ze met haar hand langs haar
ogen streek. Uit de kast haalde ze haar zelfgebakken kruidkoek waarvan ze twee plakken afsneed en op een schoteltje naast
onze kopjes legde. Ze nam weer plaats in haar rieten stoel en nam haar breiwerkje weer ter hand.
De koffiekoppen dampten op tafel en naar buiten kijkend scheen het dat de regen iets minder was geworden.

Werkhuizen
We spraken een ogenblik niet en in mijn gedachten ging ik terug van wat ik wist van de vrouw die schuin tegenover mij zat.
Na het overlijden van haar man moest ze leven van een schamel uitkeringtje met haar beide dochters.
Maar Harmke zat niet bij de pakken neer. Werkte ’s maandags en dinsdags als wasvrouw bij een boer en had daarnaast
verschillende werkhuizen.
In de avonduren deed ze veel verstelwerkzaamheden, want ze stond bekend als een goede naaister.
Maar al te graag kwamen vrouwen van arbeidersgezinnen bij haar aan de deur om voor hun kinderen jasjes en jurkjes
te laten maken.

Ze leverde uitstekend werk en ze haalde niemand het vel over de oren.
Het was hard werken, maar ze redde het. Toen de beide meisjes ook hun geld verdienden en voor de huishouding ook iets
inbrachten werd het allemaal weer wat gemakkelijker. Hoe lang was het inmiddels geleden toen het gebeurde op die be-
wuste maandagmorgen toen ze in het stookhok achter de wastobbe stond. Vier, vijf jaar? Of nog langer?
Als de naam Rieks Rozen viel werd er plotseling weer over gesproken, en werd het verhaal weer actueel. Rieks Rozen,
een welgestelde boer met bunders vruchtbaar land en een veestapel van 23 koeien. Niemand in de omgeving had zoveel
melkvee want een boer met vijf, zes, zeven koeien werd al tot een dikke boer gerekend.

De boer had een slechte eigenschap waar de dorpsgemeenschap het overgrote deel geen weet van had.
Het was een rokkenjager, die het wat vrouwen aanging niet zo nauw nam.
Opeens zie ik mij weer zitten samen met Job van de Linde, de varkensboer in diens cabine. Het was een warme zomerdag
de lucht trilde van de warmte en boven het golvend graan dansten de muggen. Job kwam aanhobbelen over de boeren-
dreef met zijn Hanomag Henschel HS 100 op weg naar Rieks Rozen waar ik zojuist de post had afgeleverd.
Job was twee keer zo oud als ik, maar dat belemmerde onze verstandhouding niet. Integendeel, we konden het uitstekend
met elkaar vinden.

Job van de Linde
Het was op een woensdag en op die dag werd bij iedere boer hun lijfblad “De Boerderij” besteld.
Job stopte, en uit het geopende portierraampje klonk het: “Kom er bijzitten postbode, even tijd voor een praatje hoor.
Je hebt toch wel tijd? “ Voor jou maak ik tijd Job.” Hij grijnsde en ik zette mijn fiets tegen het voorwiel van zijn vracht-
wagen en klauterde bij hem in de cabine. “Hoe gaat het jong, alles goed?” Best Job, en jij, draait de handel naar tevredenheid?” “Ik klaag niet hoor, van de week uitstekende zaken gedaan op de veemarkt. Hier jong, eerst maar eens een sigaartje, dat praat wat makkelijker.
Hij drukte de vuuraansteker onder het dashbord naar binnen en wachtte tot die er weer uitsprong en gaf mij vuur.
”Kom je bij Rieks vandaan?” Hij wees in de verte met een armzwaai naar de boerderij. In de cabine ontwaarde ik een
lichte dranklucht. Job had ergens bij een boer op de goede afloop natuurlijk een paar borrels gedronken, wat een algemeen
gebruik is in de veehandel.

Job van de Linde, een fijne kerel. Ik kende Job haast al zolang ik bij de post was. Ik liep hem vaak tegen het lijf bij de verschillende boeren waarmee hij zaken deed. Een eerlijke en betrouwbare vent die in de veehandel een goede naam
had opgebouwd. Maar Job was kort voor de kop. Geen gezeur of lang afdingen als het om de handel ging, geen eeuwig
handjegeklap om een paar gulden meer of minder. Daar hield hij niet van. Hij bood een prijs die in zijn ogen rechtvaardig
was en dan kon de boer toehappen of niet. Het was hem om het even. Job stapte dan doodgemoedereerd in zijn wagen en
reed weg, een verbouwereerde boer achterlatend.

Hij kneep zijn ogen samen tot spleten. Was het tegen het felle zonlicht?
Hij drukt de autostoel in de achterste stand, leunt achterover en legt zijn voeten kruiselings op het dashbord, zijn handen
gevouwen op zijn buik. Zijn sigaartje bungelt losjes in zijn linkermondhoek. Nog altijd kijkt hij onafgebroken naar de
boerderij. “Ik moet een koe bij die smeerlap halen,” klinkt het opeens kort en afgemeten. Ik trek mijn linker wenkbrauw op en kijk hem van opzij aan. “Wat vertel je me daar toch allemaal Job, smeerlap? het is toch niet waar wat je daar zegt?”
Hij geeft geen antwoord, maar blijft strak voor zich uitstaren. Dan draait hij zijn hoofd in mijn richting en vraagt:
“Ken je Harmke Veenman, op één van de kades? Kom je daar ook met de post?

“Jazeker Job, ik drink wel eens koffie bij haar.” Hij knikt enkel. “Weet je dat Harmke hier gewerkt heeft en dat die smeer-
lap geprobeerd heeft deze eerzame weduwe aan te randen?” Van Jobs lippen rolt een vloek de cabine binnen, iets wat ik
van hem niet gewend ben. Hij trekt verwoed aan zijn sigaartje, slierten rook trekken door de geopende portierramen naar buiten. Maken die paar borrels hem opstandig?
“Je kent Harmke dus, maar weet je ook wat zich daar op de hoeve allemaal heeft afgespeeld? Nee?
Je hebt natuurlijk in de loop der tijd wel het één en ander opgevangen over deze geziene boer met zijn kerkelijke en bestuurlijke functies in allerlei besturen en organisaties.
Nou luister jong, ik zal je het vertellen, precies hoe het gegaan is.”

Hij tikt de as van zijn sigaartje uit het geopende portierraampje en strooit dan het hele verhaal over mij uit.
”Als er zaken worden gedaan op de veemarkt wordt er nadien in het café afgerekend, dat was vroeger al zo en zo gaat het
nog steeds. Vanzelfsprekend komt daar de nodige drank aan te pas wat de tongen wat losser maakt
Rieks is gul in een fooitje als hij op de markt goede zaken heeft gedaan. De diensters in het café weten dat en sommige
laten het zich welgevallen dat Job hen op schoot trekt of hun in hun billen knijpt. Een fooi van vijf gulden vergoedt immers
veel.

Ik heb al heel wat gezien jong, maar bemoei mij er verder niet mee. Als er wat vervoerd moet worden en Rieks roept mijn
hulp in doe ik dat. Mijn schoorsteen moet immers ook blijven roken. Hier in het dorp is Rieks een man van aanzien, be-
kleedt verschillende openbare functies en zit in de kerkeraad. Van zijn escapades zullen er maar weinig op de hoogte zijn.
En op het dorp houdt hij zich natuurlijk gedeisd. De enkele boeren die het weten zullen niet praten, die houden de vuile was
wel binnen. Stel je voor dat het uitkwam, nee de plaatselijke bevolking weet van niks, totdat…

Poging tot aanranding
Het was op een maandagmorgen. De herfst had aarzelend zijn intrede gedaan en over de velden hing die dag een dichte mist.
Harmke, die met opgestroopte mouwen achter de wastobbe stond en een overall op het wasbret te lijf ging, had niet gemerkt
dat Rieks het stookhok was binnengekomen. Plotseling stond hij achter haar en omvatten zijn handen haar borsten.
Zijn handen gleden lager en hevig opgehitst door het mooie ranke lichaam van de weduwe drukte hij zijn vette lijf tegen de
hare. Een fractie van een seconde was Harmke verstijfd van schrik, maar haalde toen fel uit met de wasbret die ze op Rieks
zijn hoofd sloeg.
In paniek trapte ze in het wilde weg met haar klompen om zich heen en raakte daarbij Rieks vol in het kruis, die tegen de muur
kermend ineen zakte.

“Jij vieze hitsige bok,” beet ze hem toe, “als je aan je trekken wilt komen zoek dan maar iemand anders maar waag het niet
met je gore poten mij nog ooit nog eens aan te raken.” Driftig rende ze het stookhok uit, de deel over naar de geut waar ze
de boerin vond. Ze bond haar schort af en gooide die in het gezicht van Griet Rozen.
”Als de was vandaag aan kant moet zul je het zelf moeten doen,” beet ze de boerin toe, “want die kerel van jou heeft mij in
het stookhok zoeven onzedelijk betast.” Griet keek in haar lijkwitte gezicht, haar ogen spuwden vuur en ze trilde over al haar
leden.

“Ik heb hem een trap in zijn edele delen gegeven, hij kermt van de pijn en de eerstvolgende dagen zul je geen last van hem
hebben in de echtelijke sponde,” zei ze tegen Griet met flikkerende ogen. “Ik doe hier van mijn leven nooit weer een stap
op deze hoeve, en de paar uur die ik hier vanmorgen heb gewerkt, schenk ik je.”
Griet Rozen stond haar met open mond aan te staren, maar voor ze iets kon zeggen draaide Harmke zich om, greep haar
jas van de kapstok en rende de deel over naar haar fiets. Toen de boerin weer enigszins tot bezinning was gekomen pro-
beerde ze Harmke te kalmeren, riep iets van een schandaal en hun goede naam, maar Harmke verdoofd van schrik hoorde
al niet meer wat ze zei en trapte zo hard ze kon het erf af. Weg van de hoeve, waar Griet Rozen haar stond na te staren vanaf de deel. Omfloerst door tranen werd ze even later opgeslorpt in de dichte mist.

Buizerd
“Kijk eens aan, de deeldeuren gaan open, zie je dat jong? Hij heeft ons opgemerkt zodat ik straks zo kan binnenrijden.
Maar je zult nog wel even moeten wachten boer, want mijn verhaal is nog niet af. Hij is gewend dat zijn arbeiders zijn
bevelen uitvoeren, maar zo werkt het bij mij niet. Hé, moet je kijken zegt hij nu met gedempte stem, een buizerd aan de
rand van het korenveld staat in de lucht te bidden. Let op hoor, die heeft een prooi in de smiezen, vermoedelijk een konijn
of een muis, opletten, hij laat zich zo als een steen naar beneden donderen. Heb je dat wel eens gezien?”
”Jawel hoor Job, ik ben immers altijd in de vrije natuur en heb mijn ogen altijd goed open. Ik heb wel eens verscholen in
een droge sloot het gebeuren aanschouwd.”

Gespannen volgen wij de verrichtingen van de vogel die op een 50 tal meters bij ons vandaan stilhangt in de lucht waarbij
hij zo weinig mogelijk met de vleugels klapt. Plotseling valt als een baksteen in duizelingwekkende vaart de buizerdl naar
beneden. Het zijn fracties van seconden, het is ongelooflijk dat het dier niet te pletter valt tegen de aarde waarbij tegelijkertijd
de prooi wordt gedood met zijn scherpe klauwen.
We volgen het schouwspel met ingehouden adem. “Jeetje, kijk toch eens aan zeg,” zag je dat Anton roept Job vol bewon-
dering, “wat een reaktievermogen heeft zo’n vogel toch, niet te bevatten.
Deze mooie vogels hebben veel jagers als vijanden omdat die menen dat die al hun konijnen voor hun neus wegkapen.
En vergeet het verrekte landbouwvergif DDT ook niet jong dat de boeren gebruiken. Die rommel moeten ze verbieden.”

Hij neemt zijn benen van het dashbord, schuift de stoel weer naar voren en leunt met zijn hoofd in zijn handen gestut op
het stuur. Ik haal een pakje sigaretten te voorschijn en vraagt of hij wil roken. Job schudt zijn hoofd, “nee geen sigaret,
wacht, ik heb nog een lekkere La Paz ergens liggen.” Hij rommelt tussen de papieren achter hem in het bagagerek en vindt
wat hij zoekt. “Zo, eerst een La Paz,” zeg ik dan tegen m’n vrouw, “dan een kus, en daarna een borrel in die volgorde.
Moet je horen hoe dat vrouwtje van mij dan tekeer gaat,” zegt hij lachend. “Omdat ze op de tweede plaats komt?”

“Zo vat ze het op, maar ik zou haar voor goud willen ruilen hoor, ik ben stapel op dat wijfie van me.” Zo hoort het ook Job.”
Hij knikt, blaast een wolk sigarenrook naar buiten en vervolgt zijn verhaal. “Overstuur kwam Harmke thuis en huilde hart-
verscheurend, waar Meta, haar oudste dochter haar met roodbehuilde ogen vond toen die thuiskwam uit school.
Griet wist helemaal niets hoe haar man zich gedroeg na afloop van de veemarkt in het café. Rieks was immers een geziene boer, bezocht trouw de kerken had aanzien in het dorp. Wist Griet veel, daarvoor was ze veel te naïef.
Maar weet je, in een kleine gemeenschap blijft niets geheim, altijd is er wel een lek en gebeuren er dingen hoe klein ook,
waar het volk lucht van krijgt.
Zo kwam beetje bij beetje aan het licht wat zich had afgespeeld op de hoeve tussen Rieks Rozen en Harmke Veenman.

Dominee Prins
Enkele dagen later diende de dominee uit de naburige gemeente zich onaangekondigd bij Harmke aan voor een gesprek.
Het was een mooie zaterdagmiddag, de zon scheen uit een wolkenloze hemel van waaruit hoog in de lucht een vliegtuig
brommend overvloog.
Dominee Prins, stelde hij zich voor, Harmke de hand reikend. “Kan ik u een ogenblik spreken vrouw Veenman?”
“Zeker mag u dat, ik denk dat u bent gekomen om met mij te praten over hetgeen zich enkele dagen geleden heeft afge-
speeld op de boerderij. Klopt dat?” De dominee knikte en liep met haar naar binnen waar Meta de boel in gereedheid
bracht voor de middagthee.

“Neemt u maar plaats dominee,” zei Harmke, die de predikant een stoel wees.
Deze nam plaats en legde zijn hoed op het zeiltje voor zich op tafel. “Wilt u uw hoed van de tafel nemen dominee, want dat vind ik niet zo kies, temeer dat aan deze tafel straks het avondmaal moet worden genuttigd.” De dominee kleurde als een
kwajongen bij deze opmerking, hij was dit zo gewoon en niemand die het ooit waagde er een opmerking over te maken.
Dominee Prins legde zijn hoed naast zich op de grond, schraapte zijn keel en vroeg: “Kan ik u even onder vier ogen spreken
vrouw Veenman?”

“Nee,” klonk het kort en afgemeten uit Harmke’s mond, “mijn dochter blijft bij het gesprek aanwezig, ze is oud en wijs
genoeg, ze is van de hele affaire op de hoogte, dus steekt u maar van wal. Ik heb niets te verbergen.”
Dit was de tweede keer dat de dominee min of meer werd terechtgewezen, en deze schoof onrustig op zijn stoel heen en
weer. “Goed, dan moet het dan maar zoals u het wilt,” antwoordde dominee Prins berustend.

“Vrouw Veenman, ik heb met Rozen gesproken en ik moet u zeggen dat hij de hele gang van zaken in hoge mate betreurt.
Hij ging te ver en daar heeft hij spijt van. Maar ziet u, Rozen is een man van aanzien binnen de kerk en de dorpsgemeen-
schap. Hij is ouderling en heeft daarnaast zitting in de kerkeraad. Een schandaal is het minste waar hij op zit te wachten.
Namens Rozen doe ik u het volgende voorstel, u kunt terugkomen op de hoeve en als u verder over de hele affaire zwijgt en die laat rusten, biedt Rozen u 800 gulden als tegemoetkoming, mede omdat daarbij uw eerbaarheid in het geding is geraakt.
Tevens zal de boerin in het vervolg uw verdienste in uw voordeel gaan aanpassen. Hoe denkt u hierover, is dit geen goed voorstel? Maar dan mag over de hele affaire nooit meer een woord gesproken worden.”

Boze boer
Job leunt nog steeds op het autostuur, zijn overhemd hangt vanwege de warmte open van waaruit het zwarte borsthaar
zichtbaar is. “We krijgen bezoek jong,” zegt hij opeens kalm, “de boer is in aantocht. Het duurt hem zeker te lang.”
Over de dreef zien we de boer naderen, driftig trappend op de pendalen van zijn fiets. “Ik dacht, ik moet maar eens een kijkje nemen, heb je pech van de Linde?” vraagt hij wanneer hij ons is genaderd.

“Nee hoor, ik zit lekker te kletsen met de postbode.” “Zo, en waar gaat dat geklets dan wel over. Heb je niets beters te doen dan te kletsen en je tijd te verdoen. Je zou een koe bij me halen, ik ben daarvoor speciaal eerder van het land gekomen en in plaats daarvan sta jij hier een beetje te”…… Job onderbreekt hem ruw. “Wat kletsen en niets doen aangaat, dat maak ik zelf wel uit, ik ben mijn eigen baas en hoef tegen niemand verantwoording af te leggen. Dus ook niet tegen jou, knoop dat goed in je oren man. Bevelen deel je maar uit aan je werkvolk, maar niet tegen mij.
Weet je boer, en dat moet je zelf toch ook wel weten, er zijn altijd wel lieden waar men over kan praten omdat ze zelf daartoe
aanleiding hebben gegeven. Er trekt een diepe blos over het toch al rode gelaat van de boer. Zijn ogen vernauwen zich en ik zie zijn kaken bewegen. Ik houd mijn adem in, de spanning tussen de twee mannen neemt met de seconde toe.

Dit gaat niet goed flitst het door me heen, die wordt bonje.
Ik geef met mijn voet ongemerkt een tik tegen Jobs been ten teken dat hij zich moet inhouden, maar hij merkt het niet.
“Slaat dat soms op mij?” De boer kijkt nors omhoog naar de man in de cabine. “Heb je mij jou naam horen noemen Rozen?”
Job van de Linde raast door tegen de man die destijds zijn seksuele driften niet in toom wist te houden. Minachting klinkt door in zijn woorden wanneer hij de boer uit het geopende portierraam toesnauwt waarbij zijn wijsvinger priemend in diens richting wijst. ”Ik heb tegen je gezegd dat ik tussen 10 en 11 uur langskom, het is nu half elf dus mooi binnen de tijd en ik kom je
koe halen als ik uitgepraat ben.


Als je dit niet aanstaat maak ik rechtsomkeert en dender door je korenveld om de wagen te keren en dan zorg je maar
dat je een ander vervoerder krijgt. Aan jou de keus boer. Ik laat me niet door jou opnaaien. Ik ben niet een van je arbeiders die je kunt bevelen.” Voor de tweede keer deze morgen komt er uit de mond van de varkensboer een harde vloek
De boer verstijfd onder deze hartgrondige verwensing, ho, ho, niet vloeken van de Linde, in de bijbel staat geschreven misbruik Zijn naam niet.” “Als jij de Tien Geboden kent, en dat zul je zeker voor iemand die een vaste plaats in de kerk heeft,
moet je toch ook weten dat er staat geschreven: Gij zult niet begeren, en gij niet zult echtbreken.” IJzig kalm worden deze woorden in het gezicht van de boer geslingerd.

Deze hapt naar adem, ik zie zijn mond bewegen waaruit enkele onverstaanbare klanken komen.
Job opent het portier, de boer wijkt een paar stappen terug en hij stapt uit. Kom postbode, we praten een andere keer verder jong, ik ga er vandoor. Een ogenblik staan beide mannen tegenover elkaar, zwijgend, en blikken elkaar in de ogen.
Dan loopt Job naar de voorkant van de vrachtwagen om die aan te slingeren. Rozen die aanvoelt dat het menens is tapt ineens
uit een ander vaatje. “Kom van de Linde, het is niet zo bedoeld hoor, ik zie je straks wel op de boerderij.
Ik had dit niet moeten zeggen maar ik ben een beetje over mijn toeren vanwege het vele werk dat gedaan moet worden.
Een van mijn arbeiders is ziek geworden, ik heb met materiaalpech te kampen zodat alles vandaag tegen loopt.

Sorry Job.” Rieks Rozen heeft hem een vertrouwelijk tikje op z’n schouder.
Wijdbeens staat Job voor hem, zijn handen in z’n zij, zijn lichaam straalt één en al kracht uit. Job is een kop groter dan de boer maar aanmerkelijk tengerder dan dienst vlezige lijf. Goed boer, voor deze keer aanvaard ik je excuus, maar waag
het niet mij ooit nog eens zo te bejegenen. En maak nou maar dat je wegkomt.
Job keurt hem geen blik meer waardig ,vlijt zich neer in het hoge gras en kauwt op een grasspriet.


”Nou Job, dat was heftig hoor, ik dacht dat jullie elkaar in de haren zouden vliegen.” Met zijn hand verjaagt hij een vlieg die
voor zijn gezicht zoemt. “Welnee, jong, ik ken Rieks Rozen al jaren, veel geschreeuw maar weinig wol.”
Zittend op mijn knieën zit ik tegenover hem en draai een sigaret, uit zijn borstzak haalt hij z’n sigarendoosje en steekt de brand in een nieuw sigaartje. “Kun je nagaan wat die kerel Harmke heeft aangedaan in het stookhok, hij mag van geluk spreken
dat ze geen aangifte heeft gedaan. Wat een hufter.

Woedend
De zon werpt haar warme stralen over de aarde, hoog in de lucht scheren zwaluwen op jacht naar insecten.
Liggend in het hoge gras in de schaduw van de vrachtwagen pakt Job van de Linde de draad van het verhaal weer op.
De dominee haalde zijn sigarenkoker uit zijn binnenzak, knipte het puntje van de sigaar en stak het aan.
“Nou vrouw Veenman,” zei dominee Prins nogmaals, “hoe denkt u hierover. Rozen wil graag dat het onder ons blijft om
het zo maar eens te zeggen en me dunkt het is een mooi bedrag dat u wordt aangeboden.” “Zal ik de thee inschenken mam,”
vroeg Meta met bedeesde stem. Harmke maakte haar met een armgebaar duidelijk dat ze daarmee nog wel even kon
wachten. Met stijgende verbazing had ze de woorden van de dominee aangehoord.

Haar ogen schoten vuur, alle respect en eerbied voor de dominee verliezend, kwamen de woorden sissend over haar lippen.
”Wat ben jij eigenlijk voor iemand dominee, een predikant die Gods woord verkondigt maar jij verloochent Hem.
Je laat je voor het karretje van Rieks Rozen spannen. Je komt hier binnenzeilen met het smerige voorstel om de zaak te
laten rusten, biedt mij als een hoer geld voor wat die vunzige kerel mij heeft aangedaan. Omdat meneer een post binnen
de kerk vervult, aanzien geniet in het dorp meen je dat een hoop geld het leed kan verzachten en daarvoor alles te koop is.”

Harmke stond op van haar stoel, haar ogen boorden zich diep in die van de dominee, haar ademhaling ging gejaagd toen
ze de predikant met trillende stem toesnauwde: “Ik zeg je dominee, daar komt niets van in. De boer denkt zeker dat hij
een armlastige weduwe met geld denkt te paaien, maar ik kan je een boekje opendoen over die geile bok hoe die naar
vrouwen lonkt. Op de boerderij durfde ik de bovenste knoopjes van mijn bloes niet te openen, want als ik me bukte zat
hij met een verlekkerde blik naar m’n borsten te gluren, die viezerik.”

Dominee Prins trok wit weg, wat hoorde hij hier toch allemaal, zo’n taal had nog nooit iemand tegen hem gesproken en
wat vrouw Veenman ter berde bracht was hem nog nooit ter ore gekomen. Had hij zich zo in deze man vergist?
Hij schrok op toen opnieuw de stem van Harmke scherp als een mes door de kamer sneed, “ik zeg je één ding dominee,
het is maar goed dat Frederik dat niet meer heeft meegemaakt,” en ze wees op diens foto op het dressoir.
Ik verzeker je, dan waren er rare dingen gebeurd.

“Wat een vuillak is die boer toch, ik zet het niet in de krant maar als men mij vraagt waarom ik niet meer bij Rieks en Griet
Rozen werk, vertel ik dat hij zich aan mij wilde vergrijpen. Die consequenties moet hij dan maar dragen.
Ik weet zeker, en dat weet je net zo goed als ik dominee, dat als het bekend wordt, de boer ter verantwoording zal worden
geroepen door de overige kerkeraadsleden en de lidmaten. Zij zullen beginnen te morren want men wil weten wat er waar is van de in omloop zijnde geruchten. Er zal een vergadering worden uitgeschreven en het laat zich raden wat de gevolgen zullen zijn. Ik kan me met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat Rieks Rozen dan gehandhaafd kan blijven in de functies binnen de kerk die hij nu bekleedt.”De dominee slikte een paar maal, las in de ogen van deze knappe vrouw dat ze ieder woord meende van wat ze zei.

“Vrouw Veenman,” u bent hard in uw oordeel. Wilt u deze arme man die zoveel aanzien geniet in onze gemeente aan de
schandpaal nagelen?” Harmke vloog overeind en boog zich over de tafel naar hem over, haar mond werd een dunne
streep, haar slapen klopten van ingehouden woede. Haar lichaam trilde toen ze de predikant toebeet: “Eruit dominee,”
haar vinger priemde naar de deur, “daar is het gat van de deur, en waag het niet ooit nog eens weer onder mijn dak te
verschijnen. Je bent even smerig als Rozen om met zo’n oneerbaar voorstel te komen. Hoe durf je, en dat van een Herder
Gods, je moet je schamen, diep schamen.” Dominee Prins raapte zijn hoed op en verliet ijlings de woning.

Dromen
“Jong, je koffie wordt koud,” hoorde ik opeens de stem van Harmke.
”Zat je te dromen?” Ze keek me lachend aan, “ik had al een paar maal gezien dat je in diep gepeins was verzonken.”
Ik kwam weer in de werkelijkheid terug. “Dacht je aan dat meisje waar je toen mee schaatste, gut hoe heet ze ook al weer,
Siska zag jullie toen samen op het ijs.” “Geeske bedoelt u? Geeske Jansen?” Och dat is al weer twee jaar geleden, ze wonen
hier trouwens niet meer. “Heb je geen contact meer met haar?” “Nee hoor, we hebben leuk geschaatst maar verder was er
niets, tenminste niet van mijn kant.”

“Maar wel van haar kant hoor, ze heeft Siska wel eens verteld hoe zo’n leuke jongen je ze vond”.
Ik voel dat ik bloos tot in mijn haarwortels. “Och, dat wist ik niet, is dat zo?” Vrouw Veenman kijkt me geamuseerd aan
en knikt. “Maar je bent nog jong, er kruist vast en zeker op zekere dag een ander meisje je pad waar je wel voor voelt.”
“Denkt u dat?” “Vast en zeker jong, liefde laat zich niet dwingen, maar soms geheel onverwacht slaat ze toe en wordt je
getroffen door Amors pijl. Haar ogen krijgen een zachte glans, denkt ze terug aan haar jeugd toen het haar overkwam?
“Nou, vrouw Veenman, dan is er nog hoop voor deze jonge postbode.” Ze lacht hartelijk om die opmerking.

Wat Harmke de dominee al had voorspeld kwam de komende maanden uit.
Er werd een kerkeraadsvergadering uitgeschreven waar het rumoerig aan toe ging maar waarbij na stemming Rieks Rozen
uit al zijn kerkelijke functies werd ontheven. Zijn gedrag binnen en buiten de kerk had een dusdanige indruk achtergelaten
dat hij niet langer was te handhaven als ouderling en kerkeraadslid. Bij het bekend worden hiervan was het een schok voor
de gehele gemeenschap hoe de geziene boer van zijn voetstuk tuimelde.
Boze tongen beweerden later dat van genoemde vergadering nooit geen notulen waren gemaakt om alles onder de mantel der liefde te verbergen. Maar dat waren slechts speculaties…….

Alle namen in dit verhaal ( met uitzondering van die van dr. Hommes) zijn om privacy reden verzonnen.
Gelijkenissen met nog in leven zijnde personen berust dan ook op puur toeval.

Aantal keer bekeken: 2535
Waardering: 7.00 op 10
Geef een cijfer:

Alle rechten voorbehouden 2005-2024 - www.verhalenlezen.nl


Verhalen

Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.

Verhalen posten

Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!


Statistieken

Totaal verhalen: 5184
Totaal categorieën: 10
Totaal 19 bezoekers online